e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Paal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaar scheer: sxē̜ǝr (Paal) Schaar, gereedschap van kleermaker en naaister. Een goede schaar is gemaakt van staal en ijzer. Het snijvlak van de schaar moet van staal vervaardigd zijn. Het bovenoog, waarin de duim rust, is kleiner en ronder dan het onderoog waarin de vingers rusten (Papenhuyzen III, pag. 9). In dit lemma zijn de vragen ø̄Hoe noemt u de schaar in het algemeen?ø̄ (N 59, 16a), ø̄Hoe noemt u de grote schaar?ø̄ (N 59, 16b), en ø̄Hoe noemt u de kleine schaar?ø̄ (N 59, 16c) samengevoegd. Binnen dit lemma zijn de antwoorden onderverdeeld in drie groepen die beantwoorden aan de driedelige vraagstelling. Zie afb. 8. [N 59, 16a; N 59, 16b; N 59, 16c; N 62, 54; L 45, 14; L A2, 317; Gi 1.IV, 22; MW; S 30; monogr.] II-7
schaats schaberdijn: schaberdaine (Paal) Hoe noemt men de voorwerpen, bestaande uit een ijzer en een houten of metalen voetrust, die men onder de schoenen bindt om op het ijs te kunnen rijden? [Lk 01 (1953)] III-3-2
schaatsen schaberdijnen: schaberdaine (Paal), schaberdijnen (Paal), schaberdijnen rijden: skabərdainərajə (Paal) Ik ga schaatsenrijden. [ZND 06 (1924)] || Schaatsenrijden. [ZND B1 (1940sq)] || Zich voortbewegen op schaatsen [schaatsen, schaverdijnen]. [N 88 (1982)] III-3-2
schaatsijzer {z. toel.}: neen  / (Paal) Noemt men het stalen onderdeel, dat over het ijs glijdt en dat geregeld geslepen moet worden, met een afzonderlijk woord? Zo ja, hoe luidt dit? [Lk 01 (1953)] III-3-2
schaduw, lommer lommer: lómmər (Paal), lommerte: we zitten inne lommert (Paal), schilleschaai: we zitten in de schuile schaai (Paal), we zitten inne schille schaai (Paal), schoeleschaai: i van zitte en aa van schaai dof  wə zitə inne schullə sxaai (Paal) schaduw (lommer) [RND] || Schaduw. Wij zitten in het lommer,... in de schaduw. [ZND 37 (1941)] III-4-4
schafttijd schofttijd: ṣxoftɛ.t (Paal) schafttijd [RND] III-3-1
schapenboer schaapsboer: sxøbzbou̯r (Paal) Landbouwer wiens voornaamste bedrijfstak de schapenkweek is. [JG 1a, 1b] I-12
schapenvet schapenvet: Syst. IPA  sxa͂u̯əpəve̝ͅt (Paal) Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)] III-2-3
schapestal, schaapskooi schapestal: sxǭǝpǝ[stal] (Paal) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
scharrelen dabben: dabǝ (Paal), dabǝn (Paal), krabben: krabǝn (Paal), kratsen: krɛtsǝn (Paal), scharren: sxęrǝn (Paal), sxɛrǝn (Paal) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12