19411 |
schroeien |
verhersten:
vərhoͅrstə (K357p Paal)
|
schroeien, zengen (branden zonder vlam; van stof) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
18844 |
schuchter |
bang:
ook materiaal znd 21, 36
bang (K357p Paal)
|
schuchter (bloode) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
32593 |
schudden met de riek |
schudden:
sxødǝ (K357p Paal)
|
Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19565 |
schuier |
kleerborstel:
kliərboͅrsəl (K357p Paal)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30032 |
schuifopening |
kot:
kot (K357p Paal)
|
De opening in de kalkbak die met behulp van de schuif wordt afgesloten. [N 30, 32d]
II-9
|
25230 |
schuilgaan van de maan |
doet verstek:
neen, maar het bovenstaande zegt men.
də māwn doͅwt vərsteͅk (K357p Paal)
|
baaien van de maan, in de betekenis van de maan gaat schuil in een wolk; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19555 |
schuimspaan |
schuimspaan:
sxəmspa͂wən (K357p Paal)
|
schuimspaan, schuimlepel [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26159 |
schuin |
windvluchtig:
windvluchtig (K357p Paal)
|
Schuin, gezegd van het hekken. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛzeegɛ.' [N O, 2n]
II-3
|
18102 |
schurft |
huidschilfers:
hø̜tsxelǝfǝrs (K357p Paal)
|
Een zeer hardnekkige, heftig jeukende huidaandoening, die kan leiden tot sterke vermagering en zelfs tot totale uitputting van de aangetaste dieren. Schurft wordt veroorzaakt door verschillende soorten mijten, voor ieder dier weer verschillend. Zie ook het lemma ''schurft'' in wbd I.3, blz. 479-481. [N 3A, 89; N 52, 13; A 48A, 26; monogr.]
I-11
|
22427 |
schutsboom |
wip:
wip (K357p Paal)
|
De lange staak waar bovenop een houten vogel is bevestigd die afgeschoten moet worden [schuttersboom, schutsboom, gaai, gaaipers, pers, wip, sprang]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|