e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Paal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spreeuw spreeuw: spriew (Paal), spriəf (Paal) spreeuw [ZND 43 (1943)] III-4-1
spreken, praten klappen: niei te het klappe (Paal) Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)] III-3-1
springen springen: sprengen (Paal), sprèngen (Paal) springen [ZND 25 (1937)] III-1-2
springstier var: vē̜r (Paal) [JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15] I-11
sproeten sproetelen: sprūtələ (Paal) sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)] III-1-1
spruiten spruitjes: spruitekes  sprøͅtəkəs (Paal) spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)] III-2-3
spruiten, uitbotten uitkomen: øͅtkō.mə (Paal) uitkomen [Goossens 1b (1960)] III-4-3
spruitkool, spruitje spruitkool: sprø͂ͅtky(3)̄əl (Paal) [N Q (1966)] I-7
spruitpot korenspuiter: kōrǝspøtǝr (Paal) Pot waarin men koren kookt, zodat het gaat zwellen. Vervolgens voert men dit aan beesten met name aan het paard. [N 18, 129] I-11
staakijzer van de rosmolen spil: spel (Paal) De verticaal onder de molenstenen geplaatste, vaak van ijzer vervaardigde spil die de loper aandrijft. Zie ook de lemmata ɛstaakijzer van de windmolenɛ en ɛstaakijzer van de watermolenɛ.' [N D, 17] II-3