33794 |
teelzak |
bors:
bø̜s (K357p Paal)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a, 37b en 38]
I-9
|
17680 |
teen |
teen:
tijən (K357p Paal),
tiən (K357p Paal)
|
een teen [ZND A2 (1940sq)] || teen [N 10b (1961)]
III-1-1
|
33835 |
teentreder |
teentreder:
tiǝntrɛ̄r (K357p Paal)
|
Paard met naar binnen gedraaide hoeven, waarvan het het voorste deel eerst op de grond zet, omdat een achterpees lam is; daardoor heeft het geen vlotte gang. [N 8, 84b]
I-9
|
25992 |
teerlingen |
teerlingen:
teerlingen (K357p Paal)
|
De vier, vaak gemetselde, blokken waar de uiteinden van de kruisplaten op rusten. Zie ook afb. 12. [N O, 42i; Sche 10; A 42A, add.]
II-3
|
22429 |
tegen de bal schoppen |
stampen:
stampen (K357p Paal)
|
Tegen de bal schoppen in het voetbalspel [schoppen, trappen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32965 |
telen, verbouwen |
labeuren:
labø̜̄rǝ (K357p Paal)
|
Het voor gebruik tot ontwikkeling brengen van een gewas. Zie ook de meer specifieke lemma''s ''zaaien'' (2.1) en ''poten, planten'' in aflevering I.5. Voor twachten zie Rutten, Haspengouwsch Idioticon 239: "winnen van zaad". [N Q, 9; L 1 a-m; S 20; Wi 43; monogr.]
I-4
|
26248 |
tempel |
tempeltrekker:
tempeltrekker (K357p Paal)
|
Het lange, zware hout om de roeden of de as op te tillen. [N O, 35a]
II-3
|
17632 |
tepel |
tepel:
tēpǝl (K357p Paal)
|
Deem, speen, borst. [A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a, 39b en 40]
I-9
|
34320 |
tepel, tet |
mem:
męm (K357p Paal),
mɛm (K357p Paal),
tepel:
tē.pǝl (K357p Paal),
tet:
tɛt (K357p Paal)
|
Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.]
I-12
|
26266 |
terugdraaibeveiliging, keervang |
stijp:
step (K357p Paal)
|
Terugdraaibeveiliging aan het vangwiel die moet verhinderen dat de wieken en de as in de omgekeerde richting draaien. Zie ook afb. 57. In l 265 werd daartoe een ketting aan de roe gelegd. De keervang bestaat uit een scharnierende stut die met twee of drie kammen in de kammen van het vangwiel past en is bevestigd op de daklijst van de steenrechtzijde in de standerdmolen of op het linker voeghout in de Hollandse molen. De kammen van de stut of pal zijn zō afgeschuind dat de pal bij het rechts draaien wordt opgelicht. Bij het terugdraaien van het gevlucht grijpt de pal in de kammen van het kamwiel waardoor dit stopt. [N O, 35c-e]
II-3
|