e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Paal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
traktatie van de bruidegom (kwansel) trakteren (<lat.) (ww.): trakteren (Paal) De tractatie van de bruidegom aan de jongelingen in zijn buurt [kwansel]. [N 88 (1982)] III-3-2
tralie sluitijzer: slø͂ͅt˂ēͅzər (Paal) ijzers voor de vensters [N 04 (1960)] III-2-1
tranende ogen traanogen: troͅwənūch (Paal) oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)] III-1-1
trap trap: trap (Paal, ... ) op den trap [ZND A2 (1940sq)] || trap [ZND A2 (1940sq)] III-2-1
trapleuning leun: leun (Paal), lø̄n (Paal), trapleuning: traplø̄neŋ (Paal) De leuning van de molentrap. Zie ook afb. 21. [N O, 48k] || Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.] II-3, II-9
traptreden marchen: maršǝn (Paal) De treden van de molentrap. [N O, 48h] II-3
trechter trefter: treͅftər (Paal) trechter [ZND 08 (1925)] III-2-1
trechter op de gierton bakje: bɛkskǝ (Paal), zeikbak: [zeik]˱bák (Paal) In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
trede trede: trē̜ (Paal) De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.] I-13
treiten haamleer: hāmlē̜r (Paal) Leren omwikkelingen van het haam, waaraan de trekhaken of -ogen bevestigd zijn. [N 13, 5] I-10