22486 |
traktatie van de bruidegom (kwansel) |
trakteren (<lat.) (ww.):
trakteren (K357p Paal)
|
De tractatie van de bruidegom aan de jongelingen in zijn buurt [kwansel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19852 |
tralie |
sluitijzer:
slø͂ͅt˂ēͅzər (K357p Paal)
|
ijzers voor de vensters [N 04 (1960)]
III-2-1
|
17731 |
tranende ogen |
traanogen:
troͅwənūch (K357p Paal)
|
oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19378 |
trap |
trap:
trap (K357p Paal, ...
K357p Paal)
|
op den trap [ZND A2 (1940sq)] || trap [ZND A2 (1940sq)]
III-2-1
|
19809 |
trapleuning |
leun:
leun (K357p Paal),
lø̄n (K357p Paal),
trapleuning:
traplø̄neŋ (K357p Paal)
|
De leuning van de molentrap. Zie ook afb. 21. [N O, 48k] || Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.]
II-3, II-9
|
26070 |
traptreden |
marchen:
maršǝn (K357p Paal)
|
De treden van de molentrap. [N O, 48h]
II-3
|
19850 |
trechter |
trefter:
treͅftər (K357p Paal)
|
trechter [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
32619 |
trechter op de gierton |
bakje:
bɛkskǝ (K357p Paal),
zeikbak:
[zeik]˱bák (K357p Paal)
|
In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19463 |
trede |
trede:
trē̜ (K357p Paal)
|
De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.]
I-13
|
33954 |
treiten |
haamleer:
hāmlē̜r (K357p Paal)
|
Leren omwikkelingen van het haam, waaraan de trekhaken of -ogen bevestigd zijn. [N 13, 5]
I-10
|