33263 |
tweede klaversnede |
tweede snede:
twēdǝ snē (K357p Paal)
|
Zoals het nagras meestal van betere kwaliteit is dan de eerste snede, zo is ook de tweede snede klaver een gezochte soort groenvoer. Vergelijk aflevering I.3, paragraaf 6: Nagras. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [JG 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
23251 |
tweede luiden voor de mis |
het kwartier luiden:
⁄t kwartiër laaidt (K357p Paal),
luiden:
lajə (K357p Paal)
|
Kleppen (de 2 maal luiden voor de H. mis). [ZND B2 (1940sq)] || Veelal wordt de kerkklok tweemaal gehoord voor men naar de mis gaat; hoe zegt men wanneer men ze voor de tweede maal hoort? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
20427 |
tweeling |
tweeling:
tweͅləŋ (K357p Paal)
|
tweeling [ZND B1 (1940sq)]
III-2-2
|
34482 |
tweeslachtige jonge kip |
tsjiepje:
tšepkǝ (K357p Paal)
|
Met betrekking tot het woordtype loerhaan merken informanten op, dat deze een haan is met een geslachtelijke afwijking of dat deze het uiterlijk van een haan heeft maar geen volledige haan is. [N 70, 10; N C, add.; N 19, add.; monogr.]
I-12
|
34234 |
tweespeen |
tweedemer:
twii̯ǝdēmǝr (K357p Paal)
|
Koe die slechts uit twee spenen melk geeft. [N 3A, 66]
I-11
|
26481 |
tweetakrijn |
tweetak:
tweǝtak (K357p Paal)
|
Balanceerrijn of vaste rijn met twee rijntakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛvast werkɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15c; Vds 140; A 42A, 21; N O, 15b]
II-3
|
33998 |
twijg |
stek:
stɛk (K357p Paal),
zweep:
zwiǝp (K357p Paal)
|
Vaak wordt in plaats van een zweep ook een twijg gebruikt om het paard aan te vuren. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
33597 |
ui, ajuin |
ajuin:
ajuin (K357p Paal),
ajøͅn (K357p Paal),
djuin:
djø͂ͅ.n (K357p Paal),
djø͂ͅn (K357p Paal, ...
K357p Paal)
|
ajuin [ZND 01 (1922)] || ajuin (sg) [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2a (1963)] || een ajuin [ZND 43 (1943)], [ZND B2 (1940sq)]
I-7
|
33788 |
uier |
uier:
ai̯ǝr (K357p Paal, ...
K357p Paal),
ái̯ǝr (K357p Paal)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-11, I-12, I-9
|