19431 |
vegen, keren |
keren:
keren (K357p Paal),
uitkeren:
ø͂ͅtkīərə (K357p Paal),
øͅi̯tkīrən (K357p Paal)
|
de vloer vegen, keren (zonder water) [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
20943 |
vel op melk |
brok:
broͅk (K357p Paal)
|
velletje dat op de melk komt bij het koken [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
24919 |
veld, open land |
veld:
vɛlt (K357p Paal)
|
veld [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
24264 |
veldleeuwerik, leeuwerik |
liewerk:
liewerk (K357p Paal)
|
(veld)leeuwerik
III-4-1
|
29811 |
veldovensteen |
ovensteen:
hōvǝstī̄ǝn (K357p Paal)
|
Steen die is gebakken in een veldoven. Zie voor de woordtypen rijnvormsteen (L 315) en klinker (L 316, 320a, 364) de toelichting bij het lemma ɛbaksteenɛ.' [N 30, 53b; monogr.]
II-8
|
32842 |
veldstrengen |
repen:
riǝp (K357p Paal),
strengen:
streŋǝ (K357p Paal),
stręŋǝ (K357p Paal)
|
De beide koorden of kettingen waaraan een paard via het zwenghout een akkerwerktuig voorttrekt; vergelijk afb. 98. Deze zijn gewoonlijk langer dan de strengen van een paard dat voor een kar of wagen gespannen is. Termen die toepasselijk zijn op de strengen en het zwenghout tezamen, zijn bijeengezet aan het einde van dit lemma. Voor varianten of delen daarvan in de ''...''-vorm zij verwezen naar de lemmata ''ploeg'' en ''zwenghout''. De in het vorige lemma onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn hieronder meestal door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [.IG 1b + 1c + 2c; N 11A, 103d; N 13, 57 + 58; div.; monogr.]
I-2
|
33696 |
veldweg |
karspoor:
kɛrspǭr (K357p Paal),
servitudeweg:
sɛrvǝtydǝtwɛx (K357p Paal),
spoor:
spōr (K357p Paal),
varegat:
faregat (K357p Paal)
|
Een niet-verharde, vaak met gras begroeide weg door het veld, waarlangs men vanaf het erf de akkers kan bereiken die niet aan de straat gelegen zijn. [N 5A, 75c; N P, 2; JG, 1a, 2b; L 37, 43; monogr.]
I-8
|
33240 |
veldwortel, stoppelwortel |
stoppelpoten:
stǫpǝlpuǝtǝ (K357p Paal)
|
Daucus carota L. Wortelvariëteit vernoemd naar de teeltwijze. Indien het antwoord hetzelfde is als de algemene benaming uit het lemma Winterwortel, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. [N Q, 6a; monogr.]
I-5
|
26403 |
velg |
velg:
vęlǝx (K357p Paal),
(mv)
vęlegǝ (K357p Paal),
velling:
(mv)
vęleŋǝ (K357p Paal)
|
De oorspronkelijke betekenis van de term velg is "elk van de vier tot zes gebogen houten blokken, die samen de rand van het wiel vormen en waarin de spaken vastgemaakt worden". Een aparte term voor de volledige houten rand bestond oorspronkelijk niet. Er is verwarring rond de term gekomen bij de opkomst van de fiets- en de autowielen, waarvan de randen niet uit aparte deeltjes bestonden, maar die uit één stuk gemaakt waren. Deze randen werden ook "velgen" genoemd. De verwarring blijkt duidelijk uit het feit dat voor zowel het houten blok als voor de volledige rand dezelfde termen, velg en velling, werden opgegeven en in de opgaven verschijnt vaak het meervoud, vooral in de betekenis van "houten rand". Sommige opgaven zijn echter samenstellingen, waaruit de betekenis eenduidig blijkt. Deze woordtypes staan onder B. en C. geordend en betekenen resp. "houten blok" en "wielrand". [N 17, 65a-b + add; N G, 45a-b; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 4, 20a + c; L 20, 20c; monogr.]
I-13
|
26451 |
velkant |
snijkant:
snijkant (K357p Paal)
|
De verticale zijde van de kerf die niet het eigenlijke maalwerk verricht. De velkant bevindt zich tegenover de maalkant. Zie ook afb. 77. [N O, 18m; Vds 195; Jan 204; Coe 186; Grof 221]
II-3
|