18209 |
boezeroen |
werkhemd:
wɛrkhøm (K357p Paal)
|
boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34655 |
bok van het rijtuig |
schei:
sxē̜ (K357p Paal)
|
Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als geïmproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.]
I-13
|
20517 |
bokking |
boksharing:
boeksherring (K357p Paal),
bokseͅrəŋ (K357p Paal),
bukseͅriŋ (K357p Paal),
gerookte haring:
gəruk˂dən heͅrəŋ (K357p Paal)
|
bokking (gerookte haring) [ZND B2 (1940sq)] || bokking, gerookte haring [ZND 24 (1937)]
III-2-3
|
18410 |
bolhoed: algemeen |
bolhoed:
bolhowt (K357p Paal)
|
bolhoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18412 |
bolhoed: spotnamen |
hondskot:
honskot (K357p Paal),
kot:
kot (K357p Paal)
|
bolhoed: spotbenamingen [ketspeng, tiets, hardhoutere] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17605 |
bolle wangen |
kwakwangen:
[sic]
kwakwaŋə (K357p Paal)
|
wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33500 |
bolster van de okkernoot |
bolster:
bolster (K357p Paal),
holster:
houster (K357p Paal),
sloester:
sloester (K357p Paal)
|
bolster (van) [ZND 33 (1940)]
I-7
|
26584 |
bomen |
afscherpen:
afscherpen (K357p Paal)
|
Het diepe gedeelte van de groeven, het bodemsel, scherpen. [N O, 34f]
II-3
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
ne pels (K357p Paal),
pɛls (K357p Paal)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)] || pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
zwart en blauw slaan:
zwɛt em blōt Xəslāgə (K357p Paal)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|