34040 |
zwarte koe met geheel witte kop |
nonnetje:
nǫnǝkǝ (K357p Paal)
|
[N 3A, 130a]
I-11
|
34041 |
zwarte koe met witte kop en zwarte vlekken om de ogen |
blaar:
blār (K357p Paal)
|
[N 3A, 130b]
I-11
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
krēͅ (K357p Paal),
krēͅə (K357p Paal),
geen fon.doc.
kraai (K357p Paal)
|
kraai [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-1
|
18643 |
zwarte meisjesmuts met ingewerkte bloemen |
zwarte kornet (<fr.):
zwɛtə kərnɛt (K357p Paal)
|
meisjesmuts, zwarte ~ met ingewerkte bloemen aan de voorkant en linten op de rug [kornetmuts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18621 |
zwarte muts? |
huifkar:
Id. 039c.
haifkɛ:r (K357p Paal),
koof:
kuwəf (K357p Paal)
|
huifkar, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || muts, zwarte ~ {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24865 |
zwarte nachtschade |
nachtschade:
naxtsxǭi̯ (K357p Paal)
|
Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.]
I-5
|
19541 |
zwavelstok |
solferstekje:
soͅləfərsteͅkskə (K357p Paal)
|
zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33995 |
zweep |
smak:
smak (K357p Paal),
zweep:
zwiǝp (K357p Paal)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
34214 |
zweep van de koeherder |
smak:
smak (K357p Paal)
|
Zweep om bijvoorbeeld de koeien naar de stal te brengen. [N 18, 146]
I-11
|
18056 |
zweet |
zweet:
zwijət (K357p Paal)
|
zweet [N 10 (1961)]
III-1-2
|