e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Paal

Overzicht

Gevonden: 3746
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
briesen briesen: brīzǝ (Paal), pruisen: prø̜̄.sǝ (Paal) Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5] I-9
broeden, op eieren zitten broeden: brøi̯ǝ (Paal), brø̄ǝn (Paal) [N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
broedende kip op eieren kloek: kluk (Paal) [N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.] I-12
broeder broedertje: bryrkə (Paal) Broeder. [ZND 01 (1922)] III-3-3
broedhen klotshen: klǫtshen (Paal) Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
broedse kip die men niet wil laten broeden klots: klǫts (Paal) [N 19, 43b] I-12
broeien verbranden: verbranden (Paal) Het door warmte gecombineerd met vocht bederven van het meel. [N O, 39g] II-3
broek met split mansbroek: mansbrok (Paal) broek met een split aan de voorkant [fluitjesbroek] [N 23 (1964)] III-1-3
broek: algemeen broek: broĕk (Paal), brok (Paal), brook (Paal), broök (Paal), brōk⁄ (Paal), bruk (Paal), brŭk (Paal), kort, bijna brok  broek (Paal) broek [ZND 22 (1936)], [ZND m] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || Broek. Hoe is de juiste uitspraak van het woord broek (kledingstuk) ? [ZND 47 (1950)] III-1-3
broekspijp broeksenpijp: broksəpɛ:pə (Paal), brōksəpēͅpə (Paal) pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)] III-1-3