33102 |
bundel zangen |
bussel:
bøsǝl (K357p Paal)
|
Samengebonden bundeltjes geraapte halmen. [N 15, 37; JG 2c; monogr.]
I-4
|
24459 |
bunzing |
eierwezel:
ĕrwessel (K357p Paal)
|
bunzing [ZND 48 (1954)]
III-4-2
|
22489 |
burenovertrek |
verhuizen:
verhuizen (K357p Paal)
|
Het gebruik dat bij een verhuizing het gezin op versierde wagens naar de nieuwe woning gebracht werd. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21303 |
buskruit |
poeder:
pooier (K357p Paal)
|
buskruit [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
33099 |
bussel geharkte aren |
bijeenscharsel:
biǝnsxē̜rsǝl (K357p Paal),
bussel:
bøsǝl (K357p Paal)
|
De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33131 |
bussel kort stro |
aarbusseltje:
ārbøsǝlkǝ (K357p Paal),
bussel:
bøsǝl (K357p Paal)
|
Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28]
I-4
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
schoof:
sxuǝf (K357p Paal)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
18586 |
bustehouder |
soutien (fr.):
søtjɛ͂: (K357p Paal)
|
bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20223 |
buurman |
gebuur:
gebuier (K357p Paal),
nə gəbøͅiər (K357p Paal)
|
buurman [ZND 22 (1936)] || een buurman [ZND B1 (1940sq)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
geburen:
He woent in de gebuiere (K357p Paal)
|
Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|