e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Paal

Overzicht

Gevonden: 3746
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de melk inhouden optrekken: (de koe) trękt up (Paal) Tijdens het melken plotseling geen melk meer geven, gezegd van de koe. [N 3A, 69; monogr.] I-11
de melk laten lopen (de melk) laten lopen: løtǝ luwǝpǝ (Paal) De melk uit de spenen laten vloeien. [N 3A, 70] I-11
de merrie bij de hengst brengen (naar de hengst) leiden: lɛ̄n (Paal) [N 8, 43a en 43b] I-9
de merrie dekken dekken: dękǝ (Paal) Zie afbeelding 11. [JG 1a, 1b; N 8, 43a en 43b] I-9
de merrie is niet drachtig niet vol: nɛi̯ vol (Paal) [N 8, 48 en 49] I-9
de plank missen vleugen: WNT: vleugen, 5. Met een zwaai werpen. [...] Vleugen. Een bol van verre op kegels doen vliegen.  he vleugt (Paal) In vele streken moet de kegelbal een in de grond bevestigde plank raken, wanneer de speler hem wegslingert; wat wordt er gezegd wanneer de speler de plank mist (b.v. de bal er over heen werpt)? [ZND 36 (1941)] III-3-2
de ploeg verstellen herhangen: hɛrhaŋǝ (Paal) Gewoonlijk kan bij elke ploeg de ploegdiepte, de breedte van de te ploegen voor en de mate waarin de los te ploegen aarde wordt omgekeerd, op de een of andere manier gewijzigd worden. A. Voor de diepte van de voor is vooral bepalend de stand van de ploegboom t.o.v. het akkeroppervlak. Hoe dichter het vooreind van de ploegboom bij de grond staat, des te dieper is de voor. Bij een voetploeg regelt men de voordiepte, door de ploegboom langs de steel van de voorsteun (slof of wiel) omhoog of omlaag te schuiven en hem in de gewenste stand (met een pin door één van de gaatjes) daarop vast te zetten. Ook kan men de grindelkettingen inkorten of verlengen, zodat de daarmee verbonden ploegkam lager of hoger komt te staan. Bij sommige voetploegen is de kam of de trekhaak verbonden met een grindelstang, waarvan de hoogte geregeld kan worden door een mechaniek op het vooreinde van de ploegboom. Bij oude karploegen regelde men de diepte van de voor, door de ploegboomdrager langs de beide opstaande palen te verschuiven en hem op de gewenste hoogte met twee pinnen op die palen vast te .zetten. Men moest daarbij tevens de ploegboombeugel (waaraan de beide grindelkettingen) op de kam van de ploegboom verzetten. Bij de latere ijzeren karploegen is de voorploeg voorzien van een speciale diepteregelaar. Afhankelijk van het fabrieksmerk kan die bestaan uit een hefboom met grendel en veer, die op een getande cirkelboog verplaatst moet worden ofwel een vertikale schroef waarlangs het vooreind van de ploegboom d.m.v. een zwengeltje op de gewenste hoogte wordt gevijzeld. B. De breedte van de voor wordt voornamelijk bepaald door het punt waar men de trekkracht laat aangrijpen. Als men bij een naar rechts werkende ploeg dat punt meer naar de landzijde verplaatst, zal de ploeg naar rechts willen en derhalve een smallere voor afsnijden. Verplaatst men dat punt naar de voor-zijde (naar rechts), dan zal de ploeg naar links gedrongen worden en dus een bredere voor trekken. Bij een ploeg met een kam regelt men de voorbreedte, door de haak of ring van de trekketting in de gewenste gleuf of opening van de kam te plaatsen. Bij een voet- of karploeg met een stelboog wordt de verschuifbare trekstang in de gewenste stand (met een pin door één van de gaten) op die boog vastgezet. Bij karploegen kan men de voorbreedte ook nog wijzigen, door een van beide grindelkettingen in te korten. C. Of de los te ploegen aarde meer of minder wordt verplaatst en omgekeerd, is afhankelijk van de stand van het riester. Naarmate het achtereind van het riester verder van het ploeglichaam af staat en de bovenkant van een gebogen riester meer buitenwaarts overhelt, zal de los gesneden aarde meer verplaatst en omgekeerd worden. D.m.v. een staaf kon men het strijkbord in de gewenste stand zetten. De gegevens waaruit dit lemma is samengesteld, zijn grotendeels verstrekt in antwoord op de niet juist geformuleerde vraag N 11, 39 "de stand van de ploeg verstellen, zodat het riester (!) diep of ondieper door de grond snijdt". Ze werden echter zo goed mogelijk naar de onder A., B. en C. bedoelde mogelijkheden gerangschikt. Sommige, vooral in rubriek A. voorkomende termen als verzetten, verstellen, regelen e.d. lijken evengoed bruikbaar voor de regeling, bedoeld in de rubrieken B. en C. of voor het verstellen of afstellen van de ploeg in het algemeen. [N 11, 39; N 11A, 90 + 94 + 96 + 97m + 98e + 99d + 139b + 139c; JG 1a; monogr.] I-1
de stal uitmesten uitkruien: øtkrai̯ǝ (Paal), uitmesten: øtmęstǝ (Paal) De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.] I-11
de stortkar doen achteroverslaan opkippen: upkipǝ (Paal) De kipbare bak van de stortkar doen kippen om de lading te lossen. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma kippen, storten in wld I.10. De kaart combineert de opgaven uit beide lemmata. [N 17, 88] I-13
de tafel afruimen afkuisen: afkøsə (Paal), afvegen: af˃vēͅgə (Paal) de tafel afruimen [N 01 (1960)] III-2-1