id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19009 | abuis | abuis: ge zet abuis (Paal), ook materiaal znd 19a,6 ge zet abys (Paal), mis: da`s mis (Paal), das mis (Paal), verkeerd: verkierd (Paal) | abuis [ZND 01 (1922)] || Dat is mis. [ZND 38 (1942)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)] III-1-4 |
26007 | achteraanweeg | vangkant: vangkant (Paal) | De zijkant van de molenkast waar zich de vang bevindt. [N O, 47a] II-3 |
19021 | achterdocht | achterdocht: ig ha ginne achterdocht (Paal) | ik had geen achterdocht (ik vermoedde geen kwaad) [ZND 32 (1939)] III-1-4 |
32962 | achtergebleven hooi harken | scharren: sxɛ̄.rǝ (Paal) | Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.] I-3 |
33984 | achterhaam | achterhaam: axtǝrhǭ ̞m (Paal), achterlap: achterlap (Paal) | Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10 |
33789 | achterhand van het paard | achterwerk: axtǝrwɛrǝk (Paal) | Het achtergestel van een paard, in tegenstelling met de voorhand of het voorste deel (3.1.3), en het middendeel of de middenhand (3.3.5). [N 8, 13 en 32.9] I-9 |
34100 | achterklauw | achterteen: axtǝrtii̯ǝn (Paal) | Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c] I-11 |
33802 | achterknie | achterknie: axtǝrknai̯ (Paal), vessem: vɛsǝm (Paal) | Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12] I-9 |
26058 | achtermolen | zoldering: zoldering (Paal) | Het gedeelte van de molen(kast) waarin zich het koppel stenen van de windzijde bevindt. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛstormeindeɛ. Het woorddeel -ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 43e; A 42A, 95] II-3 |
31587 | achternaafband | ring: reŋk (Paal) | De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.] II-11 |