| 19009 |
abuis |
abuis:
ge zet abuis (K357p Paal),
ook materiaal znd 19a,6
ge zet abys (K357p Paal),
mis:
da`s mis (K357p Paal),
das mis (K357p Paal),
verkeerd:
verkierd (K357p Paal)
|
abuis [ZND 01 (1922)] || Dat is mis. [ZND 38 (1942)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)]
III-1-4
|
| 26007 |
achteraanweeg |
vangkant:
vangkant (K357p Paal)
|
De zijkant van de molenkast waar zich de vang bevindt. [N O, 47a]
II-3
|
| 19021 |
achterdocht |
achterdocht:
ig ha ginne achterdocht (K357p Paal)
|
ik had geen achterdocht (ik vermoedde geen kwaad) [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
| 32962 |
achtergebleven hooi harken |
scharren:
sxɛ̄.rǝ (K357p Paal)
|
Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.]
I-3
|
| 33984 |
achterhaam |
achterhaam:
axtǝrhǭ ̞m (K357p Paal),
achterlap:
achterlap (K357p Paal)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
| 33789 |
achterhand van het paard |
achterwerk:
axtǝrwɛrǝk (K357p Paal)
|
Het achtergestel van een paard, in tegenstelling met de voorhand of het voorste deel (3.1.3), en het middendeel of de middenhand (3.3.5). [N 8, 13 en 32.9]
I-9
|
| 34100 |
achterklauw |
achterteen:
axtǝrtii̯ǝn (K357p Paal)
|
Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c]
I-11
|
| 33802 |
achterknie |
achterknie:
axtǝrknai̯ (K357p Paal),
vessem:
vɛsǝm (K357p Paal)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
| 26058 |
achtermolen |
zoldering:
zoldering (K357p Paal)
|
Het gedeelte van de molen(kast) waarin zich het koppel stenen van de windzijde bevindt. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛstormeindeɛ. Het woorddeel -ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 43e; A 42A, 95]
II-3
|
| 31587 |
achternaafband |
ring:
reŋk (K357p Paal)
|
De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.]
II-11
|