18291 |
deuk in een hoed |
bluts:
een bluts (K357p Paal),
buts:
buts (K357p Paal),
deuk:
nen deuk (K357p Paal),
kloof:
klø:f (K357p Paal)
|
deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)] || een deuk [ZND 33 (1940)]
III-1-3
|
19684 |
deur |
deur:
dø̄.r (K357p Paal),
dø̄r (K357p Paal),
dø̄ ̞ǝr (K357p Paal),
dø̄.r (K357p Paal)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]deur [ZND m] || grijze deur [ZND A2 (1940sq)]
II-9, III-2-1
|
26050 |
deurstijlen |
spoorstijlen:
spoorstijlen (K357p Paal)
|
De stijlen van de deur in de voorweeg van de standerdmolen. [N O, 45j]
II-3
|
33451 |
deurtje in een poortvleugel |
klein poortje:
klɛ̄ pø̄rtǝkǝ (K357p Paal),
schuurdeurtje:
skøi̯ǝrdø̜rkǝ (K357p Paal)
|
Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d]
I-6
|
21493 |
deurwaarder |
huissier (fr.):
huissier (K357p Paal, ...
K357p Paal),
doffe ui tussen eu en ui
huissier (K357p Paal)
|
deurwaarder [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
22378 |
diabolo |
diabolo:
diabolo (K357p Paal)
|
Het speelgoed, bestaande uit een dubbele blikken kegel die men al draaiende op een koordje in evenwicht houdt, in de hoogte werpt en weer opvangt met dit koord of elkaar toewerpt en weer op een koordje opvangt [diabolo, diavolo]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18035 |
diarree |
schijt:
sxē̜t (K357p Paal)
|
Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.]
I-11
|
21310 |
dief |
dief:
dief (K357p Paal, ...
K357p Paal),
schelm:
schelm (K357p Paal)
|
dief [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
32690 |
diep |
diep:
dei̯p (K357p Paal),
dīp (K357p Paal)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
19087 |
diepzinnig |
dromer:
hij es nen drumer (K357p Paal),
een diepe:
das nen dijpe den dië (K357p Paal),
filosoof:
filosoof (K357p Paal)
|
Hij is diepzinnig. [ZND 33 (1940)]
III-1-4
|