24138 |
dons, nestveren |
duivelshaar:
duvelshaor (K357p Paal)
|
dons [ZND 35 (1941)]
III-4-1
|
20195 |
dood (adj. schertsend bedoeld |
ertrokken:
znd 23, 022b;
vertrokken (K357p Paal),
heeft de pijp aan ma(arten g)egeven:
znd 23, 022b;
het de pijp an marten gegeven (K357p Paal),
kapot:
znd 23, 022b;
kapot (K357p Paal),
naar het pierenland:
znd 23, 022b;
na ’t piereland (K357p Paal)
|
dood; schertsende uitdrukking die hiervoor gebruikt wordt [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
20194 |
dood (adj.) |
dood:
znd 23, 022a;
doeëd (K357p Paal)
|
dood; hij is - [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
dôêt (K357p Paal)
|
dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND]
III-2-2
|
20192 |
dood (zelfst.nw.) |
dood:
1a-m; 23, 21
doeëd (K357p Paal)
|
dood (subst.; na den dood) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
20197 |
doodkist |
doodskist:
znd 33, 38;
doetskes (K357p Paal),
doetskist (K357p Paal),
dutskist (K357p Paal)
|
een doodkist [ZND 33 (1940)]
III-2-2
|
26600 |
doodmalen |
doodmalen:
dūǝtmālǝ (K357p Paal)
|
Het meel te fijn malen. [N O, 36e]
II-3
|
20432 |
doodskist |
doodskist:
znd 33, 38;
doetskes (K357p Paal),
doetskist (K357p Paal),
dutskist (K357p Paal),
kist:
kist (K357p Paal)
|
Doodkist. [ZND 33 (1940)] || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [Lk 01 (1953)]
III-3-3
|
20438 |
doodskleed |
doodshemd:
dūəshøm (K357p Paal, ...
K357p Paal,
K357p Paal)
|
bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (vroeger inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || kleding waarmee overledene wordt bekleed [N 23 (1964)]
III-2-2
|
17787 |
doof |
doof:
dūf (K357p Paal),
ē ēṣ zoe doef as ne pot (K357p Paal)
|
doof [ZND m] || hij is zo doof als... (vertaal en vul aan) [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|