34541 |
een ei afpellen |
pellen:
pęlǝ (K357p Paal)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|
34534 |
een ei schouwen |
lichten:
lixtǝ (K357p Paal)
|
Men schouwt een ei om na te gaan of het bevrucht is en of het nog goed is voor consumptie. Men doet dit door het ei naar het licht te houden. Ook kan men controleren of het ei goed is door het in water te leggen. Als het zinkt, is het goed. [N 19, 56]
I-12
|
32747 |
een geerakker ploegen |
kortvoren:
voor de vraag of dit woordtype voor de volgende plaatsen beschouwd moet worden als werkwoord dan wel als meervoudig substantief zie men ook het vorige lemma
[kortvoren] (K357p Paal)
|
Afhankelijk van de gebruikte ploeg en de gevolgde ploegwijze kan de geer van een trapeziumvormige akker op verschillende manieren worden geploegd. Wordt de akker met een wentel- of een keerploeg bewerkt, dan kan men a) met de geer beginnen en dan - schuin tegen de geervoren aan - de lange voren ploegen, of b) met de lange voren beginnen en op de overblijvende geer korter wordende voren ploegen, waarbij tenslotte - schuin op de geervoren - nog enige lange sluitvoren worden geploegd. Op een uiteen te ploegen geerakker ploegt men vanaf de zijkanten eerst de lange voren, totdat men de in midden uitgezette geer bereikt. Daar ploegt men dan korter wordende voren, die in het midden (waar men moest keren) worden aangevuld met een aantal lange sluitvoren. Wordt die geerakker het jaar daarop bijeengeploegd, dan ploegt men in het midden eerst het daar uitgezette geerstuk bijeen; daarop laat men dan de lange voren volgen. Als een trapeziumvormige akker geploegd kan worden in voren die in dezelfde richting lopen als de evenwijdige korte en lange zijde van het stuk, hoeft men geen geer te ploegen. Voor het([...)-gedeelte van sommige varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 64; N 11A, 126a + b + c + d; JG 1a + 1b; monogr.; A 33, 9 add.]
I-1
|
34523 |
een haan snijden |
snijden:
snai̯ǝ (K357p Paal)
|
Een haan castreren. [N 19, 60b; monogr.]
I-12
|
19855 |
een huis huren |
huren:
hø̄i̯ərən (K357p Paal)
|
een huis huren [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
30049 |
een huis uitzetten |
uitpassen:
ǫtpasǝ (K357p Paal)
|
De omtrek van een te bouwen huis met palen en planken uitzetten. [N 30, 24a; monogr.]
II-9
|
22780 |
een kring op de grond trekken |
een ring op de grond trekken:
ne rink oppe grond trekke (K357p Paal),
een ring trekken:
ne rink trekke (K357p Paal)
|
Een kring op de grond trekken. [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|
19216 |
een lelijk gezicht trekken |
(een) snuit trekken:
snø͂ͅt treͅkə (K357p Paal)
|
grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
22474 |
een list gebruiken |
foetelen:
foetelen (K357p Paal)
|
Een list gebruiken bij het kaarten [finten]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17843 |
een nachtmerrie hebben |
van de maar rijden:
vanə mārə rejə (K357p Paal)
|
nachtmerrie [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|