e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Paal

Overzicht

Gevonden: 3746
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een weide scheuren blekken: blękǝ (Paal  [(vroeger)]  ), opblekken: ǫp˲blękǝ (Paal), scheuren: skø̄rǝ (Paal), sxø̄rǝ (Paal  [(ineens diep)]  ) Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.] I-1
een zak aanstroppen vastmaken: vastmaken (Paal) Een zak graan aan de luireep, de luiketting of het luikoord vastmaken. [N O, 26c; Jan 233; Coe 212] II-3
een zandbad nemen plarken: plarǝkǝ (Paal) Met de vleugels een zandbad nemen in de zonneschijn, gezegd van kippen. [N 19, 61b; A 28, 13a; A 28, 13b; Lu 6, 13a; Lu 6, 13b; monogr.] I-12
een ziekte onder de leden hebben het in zijn knoken hebben: heͅ heͅtət en zeͅn knōkə (Paal) ziekte onder de leden hebben [N 10 (1961)] III-1-2
een zwerm opvangen karen: kǭ.rǝ (Paal) Het opvangen van een zwerm in een schepkorf. Wanneer een zwerm zich vastgezet heeft aan een tak of iets dergelijks, dan brengt de imker een kleine schepkorf onder de tros. Met een flinke ruk aan de tak valt de zwerm in de korf. Wanneer de bijen in de korf zitten, wordt deze langzaam omgedraaid, omdat de bijen zich aan de strowand of aan elkaar moeten kunnen vastklemmen. Soms moet men een tweede of derde ruk aan de tak geven. Hoe langer een zwerm hangt, hoe vaster hij zit. Een imker moet dus met scheppen niet al te lang wachten. De objecten zwerm, bij e.a. zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N 63, 84a; JG 1a+1b; JG 2b-5, 4; Ge 37, 105; monogr.] II-6
eend eend: ēęn (Paal) [JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 18; S 49; L 1a-m; NE II, 55; Vld.; L A1, 48; monogr.] I-12
eenentwintigen (kaartspel) eenentwintigen: een en twintigen (Paal) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2
eenscharige ploeg, rondgaande ploeg, voetploeg, radploeg, karploeg enkele ploeg: eŋkǝl [ploeg] (Paal), wielploeg: wei̯lplūx (Paal  [(voetploeg met een wieltje in plaats van een schaats)]  ) In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor a) de oude, houten, later ook ijzeren voetploeg, die in plaats van een schaats soms een wieltje had; b) de oude houten, later ook wel ijzeren karploeg waarmee men ofwel naar één kant, dus "rond" moest ploegen ofwel heen en weer kon ploegen, omdat kouter en riester op een naar rechts resp. naar links om te ploegen voor konden worden ingesteld. De oude ploeg kon, zoals de voetploeg in K 315, 353, 359 en Q 27 en de houten karploeg in L 115, ook gewoon "de ploeg" genoemd worden, omdat hij ter plaatse destijds het enige of meest gebruikte type was. Voor zijn opvolger, en met name de wentelploeg, kwam dan meestal een bijzondere term in gebruik. [N 11, 30 + 32c + 32e; N 11A, 67 + 68 + 69 + 75e + 78 + 97 + 114; N J, 10 add.; JG 1a + 1b; N 12, 25 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; A 33 add.; div.; monogr.] I-1
eenzaam afgelegen: afgeleigen (Paal), alleen: alleen (Paal), alli[e}n (Paal), alliejen (Paal), eenzaam: iènzaam (Paal), ver: zoe ver (Paal) het huis ligt zo eenzaam, zo afgelegen [ZND 34 (1940)] III-3-1
eerder te weinig dan te veel gemeten nauw gewogen: da⁄s noa gewoagen (Paal) Hoe zegt men als een winkelier eerder te weinig dan te veel meet of weegt? Vertaal: Dat is ... gemeten, gewogen. [ZND 36 (1941)] III-3-1