e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Paal

Overzicht

Gevonden: 3746
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gekruld haar gekruld haar: gekrold haor (Paal), krullen: krolle (Paal), krolə (Paal), krullenhaar: krollehaar (Paal) gekruld haar [N 10 (1961)] || hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)] III-1-1
geld geld: ge mot geld hemmen om kunnen te betaolen (Paal), geͅlt (Paal, ... ), ich bin mij geld kwijt (Paal), ich zen mè geld kwèt (Paal), xɛld (Paal) geld [RND], [ZND m] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)] || Ik ben mijn geld kwijt [ZND 29 (1938)] III-3-1
gele kwikstaart koehoedertje: koeiheujerke (Paal) kwikstaart, gele — III-4-1
gele lupine boontjes: bunǝkǝs (Paal), paardsbonen: pɛ̄ǝrtsbūnǝ (Paal) Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.] I-5
gele voederwortel walenpoten: wālǝpūǝtǝ (Paal) Daucus carota L. In de genoemde vragenlijst is gevraagd naar twee variëteiten naast de algemene benaming winterwortel die in het vorige lemma ter sprake kwam. Hier is alleen opgenomen hetgeen afwijkend is van lemma Winterwortel. Lobbericher naar het Rijnlands dorpje Lobberich. [N Q, 6b; monogr.] I-5
gelijken (op) gelijken: gelijcken (Paal), gelèken (Paal) gelijken [ZND 25 (1941)] III-4-4
gelijkspelen zijn zaad hebben: zijn zaad hebben (Paal) Quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan]. [N 88 (1982)] III-3-2
geloof geloof: hē ēs zy geloef kwijt (Paal), hij es een geloef kwyët (Paal) Hij heeft zijn geloof verloren. [ZND 23 (1937)] III-3-3
geloven geloven: gelujeve (Paal), geluuëve (Paal), als in duwen  geluven (Paal) Geloven. [ZND 35 (1941)] III-3-3
geluid maken, gezegd van de kammen fluiten: fluiten (Paal) Het geluid van de kammen van het aswiel bij het malen. Afhankelijk van het al dan niet goed functioneren van het gangwerk hoort men een aangenaam of een onaangenaam geluid. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval wanneer de kammen niet op de juiste steek zijn gezet. [N O, 11p; Vds 95; Jan 114; Coe 89; Grof 112] II-3