19220 |
geluksvogel; altijd geluk hebben |
geluksvogel:
⁄n geluksvogel (K357p Paal),
gelukzak:
ne gelukzak (K357p Paal),
gewone u
nə gəluksak (K357p Paal)
|
Iemand die altijd geluk heeft. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
19101 |
gemak |
gemak:
ook ZND 23, 076
gemak (K357p Paal)
|
gemak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
ook materiaal znd 23, 77
gemekkelek (K357p Paal),
gemekkelijk (K357p Paal)
|
gemakkelijk [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
22441 |
gemaskerd persoon |
carnavalszot:
carnevalszot (K357p Paal),
gemaskeerde:
nə gəmaskērdə (K357p Paal),
vastelavondszot:
vastelavondszot (K357p Paal),
vastelavondzot:
(bijna altijd)
nə vasəlōvətsòt (K357p Paal),
vastenavondgek:
vastenaovendgek (K357p Paal),
vastenavondsgek:
vastenavondsgek (K357p Paal),
vastenavondszot:
vastenavondszot (K357p Paal)
|
Een gemaskerd persoon. [ZND B1 (1940sq)] || Een persoon met een masker voor [maskeraad, mom, vastenavondsgek]. [N 88 (1982)] || Hoe heet: een gemaskerd persoon? [ZND 31 (1939)]
III-3-2
|
18945 |
gemeen |
gemeen:
ook materiaal znd 23, 79
gemein (K357p Paal),
gemēēn (K357p Paal),
gəmēͅn (K357p Paal)
|
gemeen (smerig, slecht) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21465 |
gemeente |
gemeente:
gemente (K357p Paal)
|
gemeente [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
21494 |
gemeentehuis |
gemeentehuis:
gementehuis (K357p Paal)
|
gemeentehuis [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
33670 |
gemeenteweide |
gemeentewei:
gǝmęntǝwē̜ (K357p Paal)
|
Weiland dat eigendom is van de gemeente. Een woordtype als vrijwei duidt erop dat men hier als kleine of arme boer zijn koeien vrij kon laten grazen. De informanten van Horn (L 325) en Maasbracht (L 377) zeggen echter dat men eertijds op gemeentewei de koeien kon laten grazen tegen een jaarlijkse vergoeding. [N 14, 60; A 10, 4; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
18165 |
genezen |
genezen:
geneizen (K357p Paal),
gən"zə (K357p Paal),
wier geneizen (K357p Paal)
|
genezen (ww) [ZND A1 (1940sq)] || hij is weer op zijn effen (weer genezen) [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
33319 |
gepachte hoeve, pachtgoed |
winning:
weneŋ (K357p Paal)
|
Het bedrijf dat een boer niet in eigen bezit heeft maar pacht (huurt) van de eigenaar aan wie hij in enige vorm betaalt voor het gebruik. Bij winning in L 352 wordt aangetekend: "vroeger heeft de naam denkelijk bestaan, want er is nog een boerderij die de naam De Winning draagt". Bij enkele opgaven in Nederlands Zuid-Limburg wordt opgemerkt dat enige pachthoeven nog in "halfsheid liggen"; de eigenaar ontvangt de helft van het koren, terwijl de pachter ("halfer") het overblijvende koren krijgt met het stro. Algemene en specifieke termen zijn in dit lemma uit elkaar gehouden. Voor de fonetische documentatie van de opgaven die gelijk zijn aan die voor boerderij in het algemeen, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2bI; L 38, 21a; L 48, 22; Lu 2, 22; S 27; Wi 18; monogr.; add. uit L 38, 22 en ander materiaal van lemma 1.1.1]
I-6
|