17659 |
hand |
hand:
hānkt (L290p Panningen),
hĕng (L290p Panningen)
|
hand [SGV (1914)] || handen [SGV (1914)]
III-1-1
|
29935 |
handbeschermer |
duimleertje:
dūmlē̜rkǝ (L290p Panningen),
handleertje:
haŋktlē̜rkǝ (L290p Panningen)
|
Rubber of leren kapje dat men aan de handen schuift om vingers en handpalm te beschermen bij het dragen van stenen. De woordtypen 'handschoe' en 'want' duiden waarschijnlijk een handschoenachtige bescherming aan die de hele hand bedekt. Zie ook het lemma 'handbeschermers' in het Woordenboek van de Limburgse Dialecten II.8, pag. 59. Over de term handlap merkt Van Houcke (pag. 133) op: ...Is een klein stuk leder met eene of meer dubbele kerven. De kerven vormen als 't ware ringen, waarin de metselaar de vingeren steekt om de hand tegen het slijten door den steen, en voornamelijk door natgemaakten steen, veroorzaakt, te vrijwaren.ø̄ [N 30, 6a; N 30, 6b; monogr.]
II-9
|
29773 |
handbeschermers |
handleren:
haŋklē̜rǝ (L290p Panningen)
|
Vingerloze handschoenen, uit leer of een oude binnenband vervaardigd, ter bescherming van de handen tegen het schuren bij het laden en lossen. [N 98, 159; monogr.]
II-8
|
28154 |
handboor |
boor:
bō.r (L290p Panningen)
|
Kleine boor met een handgreep en met een op een schroefpunt uitlopend boorijzer, die met één hand wordt rondgedraaid. De handboor wordt gebruikt om een klein gaatje te boren op de plaats waar het bomgat en het tapgat moeten worden aangebracht. Het gaatje vormt het centreerpunt voor de grotere boren waarmee het uiteindelijke gat wordt gemaakt. Zie afb. 78 en de volgende twee lemmata. Soms wordt ook het zwikgat met de handboor aangebracht. Zie het lemma ɛzwikgatɛ.' [N E, 48b]
II-12
|
31934 |
handboor, fretboor |
handboortje:
haŋkt˱bø̄rkǝ (L290p Panningen)
|
Een kleine boor met een handgreep en met scherpe schroefdraad, die met één hand wordt rondgedraaid. Zie ook afb. 78. De handboor heeft als handvat ofwel een houten dwarsstukje, ofwel een rondgebogen metalen greep. Hij wordt gebruikt om gaten voor te boren en op plaatsen waar men met de omslagboor niet kan werken. [N 33, 132; N 53, 160b; N 53, 168; monogr.]
II-12
|
33305 |
handcultivator |
cultivator:
klāvātǝr (L290p Panningen),
køltǝvātǝr (L290p Panningen)
|
Handgereedschap voor het losmaken van de grond. In aflevering I.2, p.161-2 is sprake van een zware cultivator die door (paarde)tractie wordt gewogen. Het werkingsprincipe van de twee gereedschappen is echter hetzelfde. [N 18, 52; monogr.]
I-5
|
17661 |
handen (kindernamen) |
polletjes:
puulkes (L290p Panningen)
|
hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17660 |
handen (spotnamen) |
fikken:
fikke (L290p Panningen),
jatten:
jatte (L290p Panningen),
klauwen:
klauwe (L290p Panningen, ...
L290p Panningen),
kloeten:
klôête (L290p Panningen),
pinnen:
pin (L290p Panningen),
poten:
pûût (L290p Panningen),
vuisten:
vuusj (L290p Panningen)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
30061 |
handhei |
heiblok:
hęjblǫk (L290p Panningen)
|
Handgereedschap om palen in de grond te slaan. Het bestaat uit een zwaar houten blok waaraan verschillende handvatten zijn aangebracht. Zie ook afb. 26. [N 31, 5b; monogr.]
II-9
|
34566 |
handkar |
karretje:
kɛrǝkǝ (L290p Panningen)
|
Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.]
I-13
|