33609 |
huisweide |
bamd:
verouderd JK: kijk trefwoord nog eens na
bántj (L290p Panningen),
groes:
grōs (L290p Panningen)
|
I-7
|
24173 |
huiszwaluw |
zwalg:
zjwalg (L290p Panningen),
zjwaləg (L290p Panningen),
zwalg (L290p Panningen)
|
huiszwaluw || huiszwaluw (12,5 helemaal wit van onder; witte stuit; kleinest buiten tegen een woning of kerk [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17997 |
huiveren |
huiveren:
hōē.vere (L290p Panningen),
hūūvere (L290p Panningen),
razelen:
raa.zele (L290p Panningen),
raazele (L290p Panningen),
rijderen:
rīē.re (L290p Panningen),
schuiveren:
sjuvere (L290p Panningen),
sjūū.vere (L290p Panningen)
|
huiveren [SGV (1914)] || huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17999 |
huiverig |
huiverig:
hūūvereg (L290p Panningen),
huivering:
hōē.vering (L290p Panningen),
schuiverig:
sjūū.verig (L290p Panningen),
sjūūvereg (L290p Panningen)
|
huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17998 |
huivering |
huiver:
hōē.ver (L290p Panningen),
schuiver:
sjūūver (L290p Panningen),
schuivering:
sjūū.vering (L290p Panningen)
|
huivering [gril] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18595 |
hul |
hul:
höl (L290p Panningen),
betekenis: van de begiene
höl (L290p Panningen)
|
hul (kap) [SGV (1914)] || hul, höl, hulmuts, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17959 |
hurken |
(zich) hukken:
héé hoekde zich (L290p Panningen, ...
L290p Panningen),
op de hukjes gaan zitten:
héé góng op de huukskes zitte (L290p Panningen),
op de huukses gaon zitte (L290p Panningen),
op zijn hukken gaan zitten:
héé góng op zien hōē.ke zitte (L290p Panningen)
|
hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)] || hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21333 |
huurpenning |
meepenning:
mīpènning (L290p Panningen)
|
huurpenning [SGV (1914)]
III-3-1
|
20429 |
huwelijk |
trouw, de -:
trouw (L290p Panningen)
|
huwelijk [SGV (1914)]
III-2-2
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
ter lijk bidden:
naaste buren
ter līēk béjə (L290p Panningen)
|
lijkbidders; wordt het overlijden aangezegd door de naaste buren of door lijkbidders? Hoe heten deze (aanzeggers, aansprekers, groeveneugers, uitingstneugers, lijkers, enz.)? (duidelijk vermelden of deze naam op de buren of op de lijkbidders slaat) [VC 03 (1937)]
III-2-2
|