| 31591 |
koppenkaliber |
mal:
mal (L290p Panningen)
|
Werktuig dat bij het op maat smeden van zeskante koppen (van bijvoorbeeld bouten) wordt gebruikt om na te gaan of het werkstuk de juiste maat heeft. Het bestaat uit een langwerpig metalen plaatje waarin uitsparingen van verschillende maten zijn uitgestanst. Zie ook afb. 219. [N 33, 333b]
II-11
|
| 30142 |
koppenlaag |
koplaag:
koplǭx (L290p Panningen),
kǫplǭx (L290p Panningen)
|
Laag in hun breedterichting liggende bakstenen. Zie ook afb. 38 en 41. [N 31, 23b; monogr.]
II-9
|
| 30069 |
koppenmaat |
kopverdeler:
kǫp˲vǝrdęjlǝr (L290p Panningen)
|
De breedte van één steenkop plus één stootvoeg. In Q 97 bedroeg deze eenheid ¬± 11,5 cm. Zie ook het lemma 'Kop' in wld ii.8, pag. 76 en afb. 28 en 41. [N 31, 8b]
II-9
|
| 30133 |
koppenverband |
kopsverband:
kops˲vǝrbaŋk(t) (L290p Panningen),
kopverband:
kǫp˲vǝrbant (L290p Panningen)
|
Metselverband waarbij alle stenen in een laag met de kop in zicht komen. De steen ligt daarbij op zijn platte kant. Zie ook afb. 38. [N 31, 24b]
II-9
|
| 30070 |
koppenverdeellat |
verdeellat:
vǝrdɛjllat (L290p Panningen)
|
Maatlat die is onderverdeeld in eenheden die ieder één steenkop plus één stootvoeg lang zijn. Zie ook afb. 28. [N 31, 8b; monogr.; div.]
II-9
|
| 19325 |
koppig |
koppig:
köppig (L290p Panningen),
steendig, steentig:
štɛnjex (L290p Panningen),
wars:
wē̜rs (L290p Panningen)
|
[JG 1a; A 48A, 41a; N 8, 64h]koppig [SGV (1914)]
I-9, III-1-4
|
| 33929 |
kopriem |
kiefriem:
kīfrīm (L290p Panningen)
|
Evenals bij de halster is er aan het hoofdstel een kopriem. Bij de halster ligt de kopriem achter de oren van het paard, waar hij bij het hoofdstel vóór de oren over het voorhoofd van het paard loopt. Bij enkele opgaven is het vaak niet uit te maken of het om de vorm kieuwriem of kiefriem gaat. Gekozen werd voor de vorm kief. [JG 1a; N 13, 25]
I-10
|
| 34220 |
koptouw |
zeel:
zɛjl (L290p Panningen)
|
Touw aan de horens van een koe. [N 3A, 14a]
I-11
|
| 34200 |
kopziekte |
kopziekte:
kopzeqdǝ (L290p Panningen),
kopziekte (L290p Panningen)
|
Door de overgang van de stal naar de weide treden stoornissen op in het maagdarmkanaal na plotselinge opname van grote hoeveelheden eiwit uit het jonge gras. Kopziekte komt vooral in het voorjaar voor. Bij een acuut verloop is er een potselinge aanval van krampen, waarbij alle ledematen, hals, hoofd, ogen en oren betrokken zijn. De opeenvolgende krampgolven nemen in hevigheid toe, totdat de dood volgt door een hartkramp (Berns 1983, blz. 137). Door de boeren wordt kopziekte vaak verward met melkziekte. Het zijn allebei zogenaamde deficiëntieziekten: bij kopziekte gaat het dan om een gebrek aan magnesium, bij melkziekte aan calcium. Zie ook het lemma ''kopziekte'' in wbd I.3, blz. 474-475.' [N 3A, 79; A 48A, 3; monogr.]
I-11
|
| 20109 |
korenbloem |
korenbloem:
kōrǝblōm (L290p Panningen),
-
korebloom (L290p Panningen)
|
Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b] || korenbloem [DC 13 (1945)]
I-5, III-4-3
|