e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Panningen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koude noordenwind, bijs de wind van onder: de wintj van ónger (Panningen), koude wind: ⁄ne koae windj (Panningen), ⁄ne koue windj (Panningen), onderste wind: ungerste wintj (Panningen), wind van boven: Zuidenwind.  wintj van boove (Panningen), wind van onder: Noordenwind.  wintj van ónger (Panningen), wrede wind: enne vrîê wintj (Panningen) koude [een ~ wind] [SGV (1914)] || koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4
kous met knoopjes slobkous: sjlópkause (Panningen) kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3
kous: algemeen hoos: Die hoos es gans rech, dao zitte gen minderinge in ’t bein (Panningen), hoos (Panningen, ... ), ’t bein van die hoos es te kort (Panningen), kous: wordt meer en meer gebruikt  kous (Panningen), n kousen]: hoos (Panningen) Die kous is helemaal recht, er zitten geen minderingen in het been. [DC 14A (1946)] || Het been van die kous is te kort. [DC 14A (1946)] || Hoe noemt men de kous (de lange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || kous [SGV (1914)] || kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)] III-1-3
kousenband bindel: bingel (Panningen, ... ), hozenbindel: hoo.zenbingel (Panningen), hoou̯zenbingel (Panningen), hoozenbingel (Panningen) kousenband [N 07 (1961)] || kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)] III-1-3
kousenmand sokkenkorf: (hing aan de bedden voor kousen en sokken)  zökkorref (Panningen) korf; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-1-3
kouter kouter: kǫu̯tǝr (Panningen), voorkouter: vōrkǫu̯tǝr (Panningen) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kozijn deurraam: dø̄rrām (Panningen), glasraam: glāsrām (Panningen), raam: rām (Panningen, ... ) Houten of metalen raamwerk, bestaande uit twee stijlen met een boven- en onderdorpel, waarin een deur of raam wordt aangebracht. In Q 113 zijn kozijnen pas kort in gebruik. Voorheen paste men een constructie toe die 'blindraam' of 'rabat' werd genoemd. Daarbij werd in de massief gemetselde muur een opening gelaten waarin later het deur- of raamkozijn werd geplaatst. Het houtwerk van zo'n blindraam werd door middel van de pleisterlaag vastgezet. De kozijnen die tegenwoordig worden gebruikt, zijn dikker dan het kozijn dat bij de blindramen gebruikelijk was. Zij steken aan de binnen- en aan de buitenkant verder naar voren en worden vastgezet met behulp van kozijnankers, die tussen de voegen van de beide spouwmuren worden gemetseld. In verband met deze verankering in het metselwerk wordt het kozijn van tevoren geplaatst (Lochtman, pag. 42). Zie ook het lemma 'Muurraam'. [N 32, 10a-c; N 55, 6a-c; monogr.; div.] II-9
kozijnanker kozijnanker: [kozijn]aŋkǝr (Panningen), raamanker: rāmaŋkǝr (Panningen) L-vormig ijzer waarmee een kozijn in de muur wordt vastgezet. Volgens een invuller uit L 289 werden kozijnen vroeger slechts met spijkers vastgezet. Het kozijnanker is een ontwikkeling van latere tijd. Zie voor het woordtype 'dook' (K 318, L 414) ook de toelichting bij het lemma 'Dook'. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(kozijn)-' het lemma 'Kozijn'. [N 32, 11a; N 55, 18a; monogr.] II-9
kraag van een kraagmantel pelerine (<fr.): pĕĕllerien (Panningen) kraag, zeer brede ~ van een kraagmantel (vero) [pellerien] [N 23 (1964)] III-1-3
kraagsteen hamerstuk: hāmǝrštøk (Panningen) Een in de muur gemetselde, uitstekende steen waarop het uiteinde van de latei rust. [N 32, 15c; monogr.] II-9