30067 |
lagenmaat |
laagverdeling:
lǭx˲vǝrdęjleŋ (L290p Panningen)
|
De dikte van één baksteen plus één lintvoeg. Zie ook afb. 28 en 41. [N 31, 8a; N 31, 7c; monogr.]
II-9
|
30068 |
lagenverdeellat |
hoogtelat:
hyǝxtǝlat (L290p Panningen),
hyǝx˱dǝlat (L290p Panningen),
laagverdeler:
lǭx˲vǝrdęjlǝr (L290p Panningen)
|
Maatlat die is onderverdeeld in eenheden die ieder de dikte van één baksteen plus één voeg groot zijn. De lagenverdeellat heeft doorgaans een lengte van 1,10 m en wordt door de metselaar tegen de profielen gehouden om de laagverdeling daarop te kunnen aftekenen. Deze werkzaamheden werden in Q 3 'voegen aftekenen' ('vugǝ ǭftēkǝnǝ') en in L 414 'aftekenen' ('āftīkǝnǝ') genoemd. Zie ook afb. 28. [N 31, 8a; N 31, 8b; N 31, 7c; monogr.; div.]
II-9
|
31215 |
lagerkussen |
kussenblok:
kø̜sǝn˱blǫk (L290p Panningen),
lager:
lāgǝr (L290p Panningen)
|
In het algemeen een metalen blok waarin de as van een tandrad, vliegwiel, etc. rust en ronddraait. [N 33, 246]
II-11
|
18351 |
lakschoen |
gelakte schoen:
gelakde sjoon (L290p Panningen)
|
lakschoenen [gelakkerde sjeun] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18147 |
lam |
lammetje:
lɛmkǝ (L290p Panningen),
schaapje:
šø̜pkǝ (L290p Panningen)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
34412 |
lammeren |
lammen:
lāmǝ (L290p Panningen)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
20669 |
lammetjespap |
boekweitspap:
Syst. WBD Van bógkesméél
bógkespap (L290p Panningen)
|
Pap van boekweitmeel (lemmekespap?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19584 |
lamp |
lamp:
lamp (L290p Panningen)
|
lamp [SGV (1914)]
III-2-1
|
19485 |
lampenpit |
lemmet:
lēmət (L290p Panningen),
līment (L290p Panningen),
līmet (L290p Panningen)
|
lampepit [SGV (1914)] || lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33640 |
landerijen |
akker:
akǝr (L290p Panningen),
veld:
vɛljtj (L290p Panningen)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|