25534 |
met een bepaalde kleur |
gebleekte:
gǝbleqdǝ (L290p Panningen)
|
Als de bloem vaal is of geen bruine kleur krijgt, wordt ze "bleek" genoemd. De woordtypen "gebleekt meel", "bleke bloem", "gebleekte bloem" en "gebleekte" wijzen op het feit dat de meelmaker de kleur van de bloem kan be√Ønvloeden door bleken of door toevoeging van chemicaliën. [N 29, 16]
II-1
|
32751 |
met een voor spitten |
spaden:
[spaden] (L290p Panningen)
|
Manier van spitten, waarbij men - achterwaarts gaande - de ene voor naast de andere graaft en de uitgestoken aarde omgekeerd in de open voor deponeert. Uit minder specifieke termen als (om)spaden en (om)graven kan worden afgeleid, dat ter plaatse meestal in voren wordt gespit. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zie men het lemma spitten. [N 11, 65b; N 11A, 148a; monogr.]
I-1
|
17946 |
met grote stappen lopen |
met grote schreden gaan:
héé gèjt met grôête sjree (L290p Panningen),
schrijden:
sjrīē.e (L290p Panningen),
Zie 127.
sjrīē.e (L290p Panningen),
stalperen:
sjtalpere (L290p Panningen),
Zie 127 en 135. B.v. wéém kumt dòò de trap op sjtalpere.
sjtalpere (L290p Panningen, ...
L290p Panningen),
treden:
B.v. doe zits auch den hîêlen daa.g in den héérd; gank eens get trééë.
trééë (L290p Panningen),
wijd doortreden:
héé trut wīē.t door (L290p Panningen)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17945 |
met kleine stapjes lopen |
dabben:
i.e. lopen van kleine personen en kinderen (scharrelen). Vgl. doe klèjnen debber dòòste bees.
dabbe (L290p Panningen)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34140 |
met opgeheven staart rondlopen |
biezen:
bezǝ (L290p Panningen)
|
[N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
25530 |
met sterke werking |
straffe:
štrafǝ (L290p Panningen)
|
Kwaliteitsaanduiding, gezegd van goede of buitenlandse bloem. Deze bloem stijft vlugger en neemt meer vocht op. [N 29, 16]
II-1
|
25101 |
met tussenpozen regenen |
bijzen:
bīēze (L290p Panningen)
|
regenen bij tussenpozen [buien, sjoelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
32803 |
met vollen eggen |
met twee vollen [eggen]:
met twiǝ vǫlǝ (L290p Panningen),
met vollen [eggen]:
męt ˲vǫlǝ (L290p Panningen),
met één vol [eggen]:
met˱ ęi̯n vǫl (L290p Panningen)
|
Manier van eggen waarbij men na het keren de volgende egbaan niet meteen bij de vorige laat aansluiten. Men laat tussen de baan die op de heenweg geëgd werd, en de baan die men op de terugweg trekt, telkens een strook ongeëgd liggen. Die strook kan in breedte variëren. Op de volgende heenweg wordt die strook of een deel daarvan "vol" geëgd. Op de volgende terugweg laat men dan weer een strook onbewerkt. Men kan telkens één "vol" laten liggen, maar ook twee of meer; zie de afb. 74, 75 en 76. Er wordt a.h.w. in spiraalachtige ronden geëgd. Dit doet men vooral om op de einden van de akker ruimer en sneller te kunnen draaien. Het paard hoeft dan minder stappen te zetten en de eg hoeft daarbij niet omgelegd of omgetrokken te worden. Voor het werkwoordelijk deel van de meeste termen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 83; N 11A, 176b; monogr.]
I-2
|
25531 |
met zwakke werking |
slappe:
šlapǝ (L290p Panningen)
|
Kwaliteitsaanduiding, gezegd van bloem die nat is of geen weerstand heeft. Deze bloem is in het algemeen van inlandse komaf en daardoor zou men zeggen van slechtere kwaliteit [N 29, 16]
II-1
|
31434 |
metaalbeugelzaag |
beugelzaag:
bø̜gǝlzāx (L290p Panningen),
ijzerzaag:
īzǝrzāx (L290p Panningen)
|
Handzaag voor metaal waarbij het blad in een ijzeren beugel is gespannen. Zie ook afb. 136. [N 33, 250; N 33, 330; N 53, 10; N 64, 2a-b; monogr.]
II-11
|