25664 |
mout |
mout:
mout (L290p Panningen),
mǭ.t (L290p Panningen)
|
Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.]
II-2
|
25665 |
mouterij |
mouterij:
mǭ.tǝrēj (L290p Panningen)
|
Het gedeelte van de brouwerij of het bedrijf waar alle bewerkingen van het mouten plaatsvinden. [N 35, 23; monogr.]
II-2
|
25707 |
moutmeel |
moutmeel:
mǭ.tmēl (L290p Panningen)
|
Het gemalen mout. [N 35, 21; monogr.]
II-2
|
25706 |
moutmolen |
moutmolen:
mǭ.tmø̄.lǝ (L290p Panningen)
|
De molen waarin het mout wordt fijngemaakt. De invuller uit L 325 merkt op dat het hier ging om een molen met walsen. Zie afb. 4. [N 35, 7; N 35, 15, monogr.]
II-2
|
25686 |
moutschop |
moutschoep:
mǭ.tšōp (L290p Panningen)
|
De holle, houten schop met een lange steel die wordt gehanteerd om het kiemende graan te keren. In L 210 wordt de schop ook op de eest gebruik. Zie afb. 2. [N 35, 22; N 35, 11; monogr.]
II-2
|
18264 |
mouw |
hazesprong:
hāzǝšprøŋk (L290p Panningen),
mouw:
mouw (L290p Panningen)
|
Gezwel, met name een vochtophoping, aan de achterzijde van het spronggewricht. Bij een jong paard kan een overvuld kniegewricht wel eens van voorbijgaande aard zijn, maar meestal is het een ernstige aandoening waarbij geen verbetering optreedt. Zie afbeelding 16. [A 48A, 54e; N 8, 32.10, 32.11, 90g, 90h, 90i en 90j; monogr.] || mouw [SGV (1914)]
I-9, III-1-3
|
18325 |
mouwschort |
mouwenscholk:
mouwesjollek (L290p Panningen)
|
schort met mouwen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24356 |
mug |
mug:
möG (L290p Panningen)
|
steekmug [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
20598 |
muik |
muik:
moenik (L290p Panningen)
|
Kent u een woord voor een geheime bergplaats voor onrijp fruit? Vroeger legden de kinderen vruchten, vooral appels, die ze onrijp geplukt hadden, op een verborgen plekje in het hooi of stro om zacht te worden. Voorbeelden met woorden voor deze bergplaats [DC 31 (1959)]
III-2-3
|
26147 |
muilband |
toet:
tūt (L290p Panningen)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|