22849 |
onpaar |
omp:
ŏëmp (L290p Panningen)
|
onpaar [SGV (1914)]
III-3-2
|
33108 |
onregelmatig dorsen |
een ooi met een lammetje (dorsen):
ǝn ǫu̯ mēt ǝ lɛmkǝ (L290p Panningen)
|
Nu eens hard en dan weer zacht slaan. In de vraag was de suggestie opgenomen: "kalfkes maken; met een kuuske en een kalfke dorsen". Voor de fonetische documentatie van de uitdrukking slaghouden, zie het lemma ''maat houden bij het dorsen'' (6.1.3). [N 14, 14a]
I-4
|
29134 |
onregelmatig gesponnen draad |
lintgaren:
lenjtjgā.rǝ (L290p Panningen)
|
Het onregelmatig spinnen van garen veroorzaakte vaak knopen of verdikkingen. Men kreeg dan garen van de minste kwaliteit. [N 34, C6]
II-7
|
20922 |
onrijp |
groen:
grēūn fruit ête (L290p Panningen)
|
fruit [onrijp ~ eten] [SGV (1914)]
III-2-3
|
33535 |
onrijp, onvolgroeid |
groen:
greun (L290p Panningen),
onrijp:
oënrīēp (L290p Panningen)
|
onrijp [SGV (1914)]
I-7
|
25175 |
onstuimige lucht |
wilde lucht:
’n wilj looch(t) (L290p Panningen)
|
onstuimige, woest bewolkte lucht [grellig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20814 |
ontbijtkoek, peperkoek |
peperkoek:
pèperkook (L290p Panningen),
pééperkoo:k (L290p Panningen)
|
peperkoek [N 29 (1967)]
III-2-3
|
33719 |
ontbost terrein met een schop omwerken |
spaden:
spājǝ (L290p Panningen)
|
Het ontboste terrein met een schop omwerken om de achtergebleven wortels te verwijderen. [N 27, 10a]
I-8
|
33711 |
ontginnen |
goed maken:
gōt mākǝ (L290p Panningen)
|
Het in cultuur brengen van woeste grond. [N 27, 5; N 11a, 112; monogr.]
I-8
|
17706 |
ontlasting hebben |
afgaan:
aafgòòn (L290p Panningen),
schijten:
sjīēte (L290p Panningen)
|
ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1961)]
III-1-1
|