33339 |
paardsknecht, eerste knecht |
grote knecht:
grōǝtǝ [knecht] (L290p Panningen),
paardsknecht:
pɛrts[knecht] (L290p Panningen)
|
Bij grote bedrijven was er vaak een eerste en een tweede paardsknecht; de eerste ploegde, egde, enz.; de tweede deed meer het vuile werk: mest rijden, stallen schoonmaken enz. (L 322). Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1a; monogr.]
I-6
|
23325 |
paasavond |
paasavond:
poaschaavend (L290p Panningen)
|
paaschavond [SGV (1914)]
III-3-3
|
21689 |
pacht? |
pacht:
ps. letterlijk overgenomen.
de pòò.ch(t) (L290p Panningen)
|
pacht, het bedrag dat men jaarlijks betaalt, b.v. voor een bank in de kerk [de paacht?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33333 |
pachtboer |
pachtboer:
pē̜ ̞xboǝr (L290p Panningen)
|
Halfer e.d. vanwege de helft, die de pachter van de oogst kon behouden. [S 27; Wi 2; monogr.; add. uit A 10, 2bI]
I-6
|
21690 |
pachten |
pachten:
pééchte (L290p Panningen),
pē̜ ̞xtǝ (L290p Panningen)
|
[S 27; monogr.]pachten [werkwoord] [paachte?] [N 21 (1963)]
I-6, III-3-1
|
24362 |
pad |
pad:
ped (L290p Panningen),
pĕd (L290p Panningen)
|
pad [DC 07 (1939)] || pad (dier) [SGV (1914)]
III-4-2
|
21261 |
pad, paadje |
pad, paadje:
pāād, pê (L290p Panningen)
|
pad, paden (mv.) [SGV (1914)]
III-3-1
|
24534 |
paddestoel (alg.) |
paddestoel:
pĕddesjtoël (L290p Panningen)
|
paddestoel [SGV (1914)]
III-4-3
|
17550 |
pafferig dik, opgeblazen van lijf |
gespoest:
gesjpōē:st (L290p Panningen),
ongemot:
óngemót (L290p Panningen),
papperig (dik):
papperig (L290p Panningen)
|
dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] || opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18170 |
pak, kostuum |
pak:
pak (L290p Panningen, ...
L290p Panningen,
L290p Panningen),
⁄n nèj pak (L290p Panningen)
|
Je moet een nieuw pak kopen. [DC 41 (1966)] || kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)] || pak [SGV (1914)] || pak [een nieuw ~] [SGV (1914)]
III-1-3
|