25014 |
punt, stip |
punt:
punt (L290p Panningen, ...
L290p Panningen,
L290p Panningen)
|
punt [SGV (1914)]
III-4-4
|
29959 |
punthamertje |
tegelhamertje:
tēgǝlhē̜mǝrkǝ (L290p Panningen)
|
Hamertje waarmee men gaatjes in een tegel kan slaan. De kop van het hamertje heeft daartoe doorgaans een kegelvormig, spits toelopend uiteinde. In Q 98 werd voor het maken van gaatjes in een tegel een 'boortje' ('bø̄rkǝ') gebruikt. [N 32, 42c]
II-9
|
33624 |
putgalg |
gaffel:
gōͅfəl (L290p Panningen),
vork:
vork (L290p Panningen, ...
L290p Panningen)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
33633 |
puthaak |
gard:
gēͅrt (L290p Panningen),
putgard:
pøͅtgēͅrt (L290p Panningen),
putstaak:
pøͅtštāk (L290p Panningen)
|
[N 12 (1961)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
24227 |
putter |
putter:
pötter (L290p Panningen)
|
putter
III-4-1
|
33623 |
putzwengel |
putwip:
pøͅtwep (L290p Panningen, ...
L290p Panningen)
|
[N 12 (1961)] [SGV (1914)]
I-7
|
19079 |
raad |
raad:
road (L290p Panningen)
|
raad [SGV (1914)]
III-1-4
|
22726 |
raadsel(tje) |
raadsel(tje):
e ròtsel (L290p Panningen),
e rötselke (L290p Panningen),
raodsel (L290p Panningen),
rotzel (L290p Panningen),
rutzelke (L290p Panningen),
rèùdselke (L290p Panningen)
|
raadsel [N 07 (1961)] || raadseltje [N 07 (1961)]
III-3-2
|
33452 |
raampje in een poort |
schuurraampje:
šø̄rrɛmkǝ (L290p Panningen),
stalraampje:
štālrɛmkǝ (L290p Panningen)
|
Een raampje in een poort, soms ook een luikje, om door te kunnen kijken, ook wel ter beluchting, al dan niet beglaasd. De opgaven die duidelijk op een deur wijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.10). [N 5A, 54b]
I-6
|
19057 |
raar, vreemd |
aardig:
aardig (L290p Panningen),
raar:
raar (L290p Panningen, ...
L290p Panningen),
vreemd:
vrèmd (L290p Panningen),
vrémd (L290p Panningen)
|
01; vreemd [SGV (1914)] || raar [DC 02 (1932)] || vreemd: Hoe luidt in uw dialect het woord - [DC 19 (1951)]
III-1-4
|