33827 |
rank paard |
(een) smalle:
šmālǝ (L290p Panningen)
|
Gezegd van een slank, snel paard, dat vaak als rijdier wordt gehouden. [JG 1a; N 8, 20 en 62l]
I-9
|
33580 |
ranken van de wingerd |
ranken:
rĕnj (L290p Panningen)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
20515 |
ranzig |
garstig:
gêrstig sjpek (L290p Panningen)
|
garstig spek [..] [SGV (1914)]
III-2-3
|
33207 |
rapen |
rapen:
rāpǝ (L290p Panningen)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
19558 |
rasp |
raspel:
rǭspǝl (L290p Panningen),
rijf:
rēēf (L290p Panningen),
rīē:f (L290p Panningen)
|
In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met tandjes en putjes voor het bewerken van harde materialen, inz. metalen. Zie ook afb. 108. De grote rasp (Q 83) was van twee handvatten voorzien. Het blad van meer dan een meter lang was aan één kant grof en aan de andere kant fijn. Dit werktuig werd op heet ijzer gebruikt, bijvoorbeeld om koetsassen af te werken op de plaats waar zij geweld waren. [N 33, 85; monogr.] || rasp [SGV (1914)] || rasp (rief, raspel, raps) [N 20 (zj)]
II-11, III-2-1
|
31393 |
raspvijl |
raspel:
rǭspǝl (L290p Panningen)
|
Gereedschap waarvan de ene helft als vijl en de andere helft als rasp dient. Sommige raspvijlen hebben een blad dat aan één zijde als vijl en aan de andere zijde als rasp is uitgevoerd. Er bestaan ook uitvoeringen waarbij één helft van het blad als vijl is bekapt en het andere deel als rasp. [N 33, 100]
II-11
|
24367 |
rat |
rat:
rat (L290p Panningen)
|
rat [SGV (1914)]
III-4-2
|
24767 |
ratelaar |
breukeling:
brø̄̄kǝleŋ (L290p Panningen
[(steen met een scheur)]
),
uitschrot:
ūtšrǫt (L290p Panningen)
|
Steen zonder klank, zeer breekbaar en veelal met scheuren erin. Volgens Coopman (pag. 64) wordt de term ratelaars altijd gebruikt samen met rammelaars. [N 98, 169; monogr.; N 31, 14 add.; N 30 add.]
II-8
|
31426 |
ratelboor, krekelboor |
krekel:
krēkǝl (L290p Panningen),
ratelboor:
rātǝlbōr (L290p Panningen)
|
Boorapparaat, bestaande uit een rechte spil en een dwars daarop staande hefboom. De spil is voorzien van een soort palrad. Aan de onderzijde ervan bevindt zich een boorhouder waarin een boorijzer kan worden geplaatst. Door de hefboom met de hand heen en weer te bewegen kan het boorijzer in een bepaalde richting worden gedraaid. De meeste ratelboren kunnen zowel links als rechts draaien. Het hele apparaat kan eventueel in een boorstelling worden geplaatst. Zie ook afb. 129. [N 33, 140; N 33, 142-143; N 33, 159; monogr.]
II-11
|
22338 |
ravotten |
rulsen:
rölse (L290p Panningen)
|
stoeien [SGV (1914)]
III-3-2
|