31245 |
sintelgat, slakkengat |
sintelbak:
sentjǝlbak (L290p Panningen)
|
Het gat onder het smidsvuur waarnaar de slakken en sintels worden afgevoerd. Zie ook afb. 6. In Q 5 werden de sintels langs de bovenzijde van het smidsvuur verwijderd met behulp van de ɛhaardstekɛ. In Q 83 werden de slakken opzij van het smidsbed gegooid en van daaruit vervolgens in een korf. Zie voor het woorddeel kraaien- ook RhWb (IV), kol. 1451 s.v. ɛKreieɛ, "Kohlenschlacke, die Kruste, die das ɛGedecksɛ (Gris) im Ofen bildet, ausgebrannte Kohlen" en Haust, ɛDictionnaireɛ ɛLiégeoisɛ, pag. 176 s.v. ɛcrahêɛ, "morceau de houille incomplètement br√ªlé."' [N 33, 33]
II-11
|
21444 |
sjacheraar |
sjachelder:
enne sjòòchelder (L290p Panningen)
|
sjacheraar: Iemand die zich aan minderwaardige handel bezondigt [sjatser, sjacheléér? enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21581 |
sjacheren |
sjachelen:
vgl. Venlo Wb. (pag. 238): sjachele, sjacheren.
sjòòchele (L290p Panningen)
|
Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33587 |
sjalot |
sjarlot:
me -te
sjerlot (L290p Panningen)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
21143 |
sjees |
koetskarretje:
kutškɛrkǝ (L290p Panningen),
sjees:
šiǝs (L290p Panningen)
|
Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13
|
17870 |
slaan |
slaan:
sjlaon (L290p Panningen),
sjloan (L290p Panningen),
slao dix om dīn ôrə (L290p Panningen),
slaon (L290p Panningen),
šlòn dig øm dīn urə (L290p Panningen)
|
ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
III-1-2
|
24818 |
slaapbol |
klaproos:
klaproeës (L290p Panningen)
|
Papaver somniferum L. [DC 48 (1973)]
III-4-3
|
18596 |
slaapmuts |
slaapmuts:
sjlòòpmöts (L290p Panningen)
|
slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20303 |
slabbetje, spuugdoekje |
slabberlapje:
sjlabberlépke (L290p Panningen),
zeverlapje:
zèjverlépke (L290p Panningen)
|
slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-2-2
|
25419 |
slachtbijl |
bijl:
bi.l (L290p Panningen),
bī.l (L290p Panningen)
|
Een bijl die gebruikt wordt voor het verwijderen van de runderhorens, runderkop, runderhoeven en runderpoten. Voor de mes-opgaven wat betreft het voorwerp waarmee men voornoemde handelingen verricht, zie men het lemma ''mes''. Zie afb. 9. [N 28, 43; N 28, 45; N 28, 47; N 28, 49; monogr.]
II-1
|