e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Panningen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
takken (coll.) tak (mv.): tĕk (Panningen) takken (mv.) [SGV (1914)] III-4-3
takkenbos, bussel hout schans: ⁄n sja.ns (Panningen) takkenbos, bussel takken en twijgen [N 27 (1965)] I-7
takkenbossen schansen: šansǝ (Panningen) Bossen dorre takken, tot een bundel bijeengebonden, waarmee de oven werd aangestoken. In Q 83 werd voor het aanmaken ook wel gekloven hout (geklu\v\n (h)ōt) gebruikt, onder meer acaciahout. [N 98, 124; monogr.] II-8
taling klein eendje: klein ééntje (Panningen), kleinaentje (Panningen), schuimeendje: sjūū:méé:ntje (Panningen, ... ) eend: wintertaling (36 klein; bruine kop met groene wangen; broedt hier ook; roep [kruu, kruu] [N 09 (1961)] || eend: zomertaling (38 klein; bruine kop met witte wenkbrauw; broedt minder hier; roep ratelend [N 09 (1961)] || taling || wintertaling III-4-1
talud talud: tǝrly (Panningen) De aflopende kant van een weg, dijk of sloot. Een aantal woordtypen duidt op een sloot of greppel naast de weg, terwijl gevraagd was naar de ø̄aflopende kant van een weg, dijk, of slootø̄. [N M, 27; N 11, 7a; N 11, 7b; monogr.] I-8
tand tand: tankt (Panningen) tand [SGV (1914)] III-1-1
tand, tanden tanden: taŋ (Panningen) Achter het codenummer van de plaats is de meervoudsvorm vermeld. Voor een aantal plaatsen beschikken wij evenwel alleen over de enkel- of meervoudsvorm; deze laatste citeren wij als eerste. [JG 1a, 1b; N 8, 17] I-9
tanden tanden (mv.): tĕnj (Panningen) tanden [SGV (1914)] III-1-1
tanden van de hooihark tanden: taŋ (Panningen) De houten pennen die aan beide zijden uit de dwarsbalk van de hooihark steken; zie afbeelding 11, d. Alle opgaven zijn in het meervoud. [N 18, 92d] I-3
tanden van een riek tanden: taŋ (Panningen) Van de opgesomde termen zijn de niet-samengestelde meestal ook toepasselijk op de tanden van de mesthaak en van de hooivork. Voor het aantal tanden dat een riek kan hebben, zie men het vorige lemma. [N 11A, 13b + 17b; div.; monogr.] I-1