e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Panningen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is dragend rind: drāgǝnt rentj (Panningen), maal: mǭl (Panningen) [N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22] I-11
vrouwelijk varken zoog: zōx (Panningen) Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
vrouwelijke duif duif: doef (Panningen) Wijfjesduif. [SGV (1914)] III-3-2
vrouwelijke kalkoen schroethen: šrūthęn (Panningen) [A 6, 3b; L 1, 113; monogr.] I-12
vrouwelijke kip hen: hen (Panningen), hęn (Panningen), hoen: hōn (Panningen), tuut: tȳt (Panningen) De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.] I-12
vrouwenkleren schorten: sjorte (Panningen), vrouwluidingen: vrouwliedinge (Panningen), vrouwluikleren: vrouwlie klèjer (Panningen) vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)] III-1-3
vruchtbare grond goede grond: gōǝ groŋk (Panningen), gōǝ groŋkt (Panningen), vette grond: vɛtǝ groŋkt (Panningen), vɛ̄tǝ groŋk (Panningen) Grond van een dergelijke samenstelling dat de groei van de geteelde gewassen er gunstig door wordt be√Ønvloed en die gunstig reageert na bemesting. Goede grond die geschikt is voor de teelt. [N 27, 28; N 27, 29; N 27, 30] I-8
vuist vuist: voesj(t) (Panningen), vōēst (Panningen) vuist [N 10 (1961)] III-1-1
vulstok, vulijzer vulijzer: vølīzǝr (Panningen) Pook waarmee men de rand van de binnenhaam met stro vult. Er zijn verschillende modellen. Linssen (1967, pag. 96) definieert een vulstok als volgt: "Houten lat met een inkerving aan een punt, waarmee men het stro tijdens het vullen op de gewenste plaats duwt": Zie afb. 76. [N 36, 42] II-10
vuurrooster vuurijzer: vø̄.rī.zǝr (Panningen) Een ijzeren rooster of vuurkorf waarin een vuur wordt gestookt dat dient om het vat te verwarmen. [N E, 30] II-12