18616 |
witte kanten muts zonder sierkrans |
muts:
möts (L290p Panningen)
|
muts, witte kanten ~ zonder kroon als doordeweekse hoofdtooi, door oudere en minder gegoede vrouwen ook s zondags gedragen {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20654 |
witte kool |
kappes:
kappes (L290p Panningen, ...
L290p Panningen),
wit moes:
wit moes (L290p Panningen),
als vers gewas
witmoos (L290p Panningen),
zuurmoes:
zoormoos (L290p Panningen)
|
witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)] || witte kool, de kool waarvan zuurkool gemaakt wordt [DC 27 (1955)]
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
bijenpikje:
bijenpikske (L290p Panningen),
kwikstaart:
kwiksjtert (L290p Panningen),
langstaartje:
langstèrtje (L290p Panningen),
witte kwikstaart:
witte kwiksjért (L290p Panningen)
|
kwikstaart [SGV (1914)] || kwikstaart, wit [DC 26 (1954)] || kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)] || witte kwikstaart
III-4-1
|
18633 |
witte muts met een strik onder de kin |
kornetmuts (<fr.):
kernétmöts (L290p Panningen)
|
mutsje, witte ~ dat met een strik onder de kin wordt vastgeknoopt [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18617 |
witte muts met sierkrans en afhangende linten |
boerenmuts:
booremöts (L290p Panningen),
huifkar:
betekenis: zoals in 32a
hoefker (L290p Panningen),
witte muts:
witte möts (L290p Panningen)
|
huifkar, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || muts, grote witte ~ waarop een dikke hoefijzervormige krans met afhangende linten wordt gedragen {afb} [poffer-, kröl-, frul-, knip-, greute muts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34195 |
witte vloed |
knoeien:
knoeien (L290p Panningen)
|
Baarmoederontsteking. Een voortdurende uitvloeiing van etter uit de schaam. Zie ook het lemma ''baarmoederontsteking'', ''witte vloed'' in wbd I.3, blz. 463. [N 52, 28; A 48A, 42; N 3A, 99]
I-11
|
24884 |
witte waterkers |
witte waterkers:
witte waterkers (L290p Panningen, ...
L290p Panningen)
|
Rorippa nasturtium-aquaticum (L.) Hayek Niet meer zo algemeen voorkomende plant van 10 tot 90 cm hoog met een slappe holle, kantige stengel, die aan de voet vaak kruipend is en daar wortelt. De plant groeit aan sloten en beken en heeft bovenaan de stengels groene vruchtjes in de vorm van 2 cm grote boontjes. De kleine witte bloempjes aan de top van de stengel bloeien van mei tot september. Ook in cultuur als groente. De oude botanische naam ervan is Nasturtium officinale R.Br. [A 51, 39; monogr.] || witte waterkers [DC 51 (1976)]
I-5, III-4-3
|
24574 |
witte waterlelie |
waterlelie:
-
waterlelie (L290p Panningen)
|
witte waterlelie [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
25529 |
witte, buitenlandse bloem |
patentmeel:
patɛntmē̜l (L290p Panningen)
|
De bakkwaliteit van bloem gemalen van harde tarwe is beter dan die van bloem ge-malen van zachte tarwe (Schoep blz. 7). Hetzelfde geldt voor de rogge. Omdat in het algemeen de buitenlandse tarwe en rogge harder zijn dan de inlandse, kan men zeggen dat de buitenlandse bloem een betere bakkwaliteit heeft dan de inlandse bloem. [N 29, 15b; N 29, 16]
II-1
|
20620 |
wittebrood |
brood:
Syst. WBD Van ongebuild meel
brôêd (L290p Panningen),
weg:
wèk (L290p Panningen),
Syst. WBD Van gebuild meel
wĕĕk (L290p Panningen)
|
Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] || wittebrood [SGV (1914)]
III-2-3
|