20826 |
zout |
zout:
zòt (L290p Panningen),
zôt (L290p Panningen)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
19222 |
zuchten |
kuimen:
kūū:me (L290p Panningen),
zuchten:
zuchte (L290p Panningen)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
21072 |
zuigen |
zuiken:
zoeken (L290p Panningen, ...
L290p Panningen),
zūūge (L290p Panningen, ...
L290p Panningen)
|
limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)] || zuigen [DC 38 (1964)] || zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
21324 |
zuinig |
zuinig:
zunig (L290p Panningen)
|
zuinig [SGV (1914)]
III-3-1
|
34181 |
zuiveren |
naknoeien:
naknoeien (L290p Panningen),
nog niet klaar zijn:
nog niet klaar zijn (L290p Panningen)
|
Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58]
I-11
|
18032 |
zure oprisping |
zure oprisping:
en zoor oprupsing (L290p Panningen),
zuur:
t soer hebbe (L290p Panningen),
t zôêr hebbe (L290p Panningen),
B.v. t zoor bórt mich.
t zoor bórre (L290p Panningen)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
20336 |
zuster |
zuster:
zöster (L290p Panningen)
|
zuster [haar] [SGV (1914)]
III-2-2
|
18033 |
zuur oprispen |
borren:
borre (L290p Panningen),
borren, het zuur -:
B.v. t zoor bórt mich.
t zoor bórre (L290p Panningen),
het zuur hebben:
t soer hebbe (L290p Panningen),
t zôêr hebbe (L290p Panningen)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
20626 |
zuurdeeg |
zuurdeeg:
zō.rdɛjx (L290p Panningen)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|
25555 |
zuurdeeg maken |
zuur aanzetten:
zō.r ānzetǝ (L290p Panningen)
|
Een restant van het deeg een poos laten "rijpen", totdat het zuurdeeg is geworden en het aldus verkregen zuurdeeg gebruiksklaar maken. [N 29, 23b; S 6; monogr.]
II-1
|