25750 |
bostel lossen |
zood uitscheppen:
zø̄t ū.tšø̜pǝ (L290p Panningen)
|
De bostel uit de beslagkuip weghalen. Verwijderde men de draf vroeger door middel van een riek of een schop uit de beslagkuip, volgens de invuller uit L 250 pompt men tegenwoordig de draf met behulp van stoom uit de kuip. [N 35, 41]
II-2
|
32795 |
bot eggen |
scharren:
šɛrǝ (L290p Panningen)
|
Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.]
I-2
|
19585 |
bot mes |
paddenvilder:
peddevilder (L290p Panningen)
|
bot mes; inventarisatie schertsende benamingen (puitevilder, pierelubberke); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34258 |
boter |
botter:
botǝr (L290p Panningen)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
20637 |
boterham |
boterham:
Syst. WBD
botterham (L290p Panningen)
|
Een boterham (stuk, botteram?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
bam:
Syst. WBD
bam (L290p Panningen),
bammetje:
Syst. WBD
bammeke (L290p Panningen),
bemke (L290p Panningen),
boterhammetje:
Syst. WBD
botteremke (L290p Panningen)
|
Kinderwoord voor boterham (bam, boo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20716 |
boterham met kaas |
boterham met kaas:
Syst. WBD
botterham mĕĕt kîês (L290p Panningen)
|
Boterham met kaas (keesbam, keistaat, sjmouer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20715 |
boterham met vet |
boterham met vet:
Syst. WBD
botterham mĕĕt vĕĕt (L290p Panningen)
|
Boterham met vet (sjmouer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20885 |
boterhamworst |
boterhamsworst:
droogworst
botterhamswoorst (L290p Panningen),
schinkenworst:
sjinkewoorst (L290p Panningen),
wors vroeger: wôôrs
sjinkewors (L290p Panningen)
|
boterhamworst [N 06 (1960)] || hamworst /schinken- [N 06 (1960)]
III-2-3
|
19551 |
boterlepel |
boterlepel:
botterleepel (L290p Panningen)
|
lepel, houten ~; inventarisatie benamingen (boterspaan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|