17960 |
gehurkt zitten |
gehukt zitten:
gehuukt zitte (L290p Panningen),
héé zaat gehoekd (L290p Panningen),
hukje zitten:
huukske (L290p Panningen)
|
hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)] || hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
27539 |
geit |
geit:
gęi̯t (L290p Panningen)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|
30175 |
geknipt werk |
knipvoeg:
knep˲vōx (L290p Panningen),
knipvoegwerk:
knep˲vōxwęrǝk (L290p Panningen),
knipwerk:
knepwęrǝk (L290p Panningen),
snijvoegwerk:
šnivōxwęrǝk (L290p Panningen)
|
Wijze van voegen waarbij de voegen eerst met fijne witte specie worden volgezet en vervolgens langs de kanten met een voegijzer of mesje schuin worden afgesneden. Geknipt werk vervaardigen noemde men in L 163 'knippen' ('knepǝ') of 'snijden' ('snejǝ'), in K 353 'bovenop voegen' ('bōvǝnup ˲vugǝ'). [N 32, 34d; N 32, 35a; N 32, 35c; monogr.]
II-9
|
24483 |
geknotte wilg |
wijdenpoest:
mv.: puusj (zeldzaam)
wieje poesjt (L290p Panningen)
|
de knotwilg (boom van het geslacht Salix) [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
20690 |
gekookte hersens |
gebraden harren:
Syst. WBD
gebròòë herre (L290p Panningen),
gekookte harren:
Syst. WBD
gekokde herre (L290p Panningen)
|
Gekookte hersens (frikkedellen, sepieten?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24151 |
gekraagde roodstaart |
roodstaartje:
rôêtstèrtje (L290p Panningen)
|
gekraagde roodstaart
III-4-1
|
17580 |
gekruld haar |
krom haar:
krom haor (L290p Panningen),
krulhaar:
królhòò:r (L290p Panningen),
krölhaor (L290p Panningen)
|
gekruld haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
cent:
sens (L290p Panningen),
knabben:
knabbe (L290p Panningen)
|
Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24152 |
gele kwikstaart |
gele kwikstaart:
géé:le kwiksjért (L290p Panningen),
kwikstaart:
kwikstert (L290p Panningen)
|
kwikstaart, geel [DC 26 (1954)] || kwikstaart, geel (16,5 blauwig-grijs boven, geel onder; met lang wiebelstaartje; zomervogel; in weiland en korenvelden; er bestaat ook nog grotere uitgave die langs beekjes huist en zeldzaam is [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33264 |
gele lupine |
boontjes:
bȳnkǝs (L290p Panningen),
filipinen:
følǝ`pinǝ (L290p Panningen)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|