20778 |
groente |
groenigheid:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 01 (a-m)
grienigheid (L355p Peer),
groenigheid (L355p Peer),
groenten:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 01 (a-m)
grienten (L355p Peer),
legumen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 01 (a-m)
legumen (L355p Peer),
moes:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 01 (a-m)
moes (L355p Peer)
|
groenten [ZND 24 (1937)]
III-2-3
|
21328 |
groentevrouw |
groenselwijf:
woord en stiel komen in de Kempen zelden voor
grinsəlwijf (L355p Peer),
groentevrouw:
grientevrouw (L355p Peer),
groentewijf:
grientenwijf (L355p Peer)
|
groentenvrouw [ZND 01u (1924)], [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
33109 |
grof dorsen |
baarslagen:
bārslāgǝ (L355p Peer)
|
Het grof dorsen of voordorsen bestaat erin dat men het mooiste graan, zonder de schoof te ontbinden, met de hand uitslaat. Dit doet men ofwel tegen een ladder (L 214, 244c, 247, Q 121c; de opgaven zelf ontbreken), of ton (L 270; id.), of tegen de afsluiting tussen dorsvloer en schuurvak, of zonder meer op de dorsvloer (L 387; id.) ofwel door lichtjes met de vlegel, die dan niet te hoog wordt opgeheven, alleen op de kop van de schoven, op de aren dus, te slaan. Soms is er sprake van een apart voor dit doel gemaakte constructie; zie het lemma ''geselblok'' (6.1.7). Wanneer men de schoven goed kan uitslaan, zodat er geen graankorrels in de aren blijven zitten, wordt het grof of voorgedorste stro als dekstro gebruikt. Als er nog korrels in de aren zitten, gebruikt men deze als varkens- of schapevoer (het wordt klapstro genoemd in L 290) of moet men ze nog met de vlegel nadorsen (fǭt˱Jr˱ geeft men hiervoor op in Q 196 en 196a). Het voorgedorste graan doet dienst als zaaigraan. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [dorsen] zie men het lemma ''dorsen'' (6.1.1).' [N 14, 15a en 15b; JG 1a, 1b, 1d, 2c; monogr.]
I-4
|
17547 |
grof gebouwd |
grof gebouwd:
NB: Sommige minsen heumen alliejen groof haan of groof viet, meh veer de rest zijn ze normaal gebouwd.
groof gebouwd (L355p Peer),
zwaar en struis:
zwoar en straus (L355p Peer)
|
Grof gebouwd: groot, zwaar (struis, grof, zwaar). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
17549 |
grof gebouwde vrouw |
dikke matant (<fr.):
dikke metant (L355p Peer),
machochel:
machochel (L355p Peer, ...
L355p Peer),
mekpaard:
[sic]
mékpè-erd (L355p Peer),
strontton:
Vulgaire benaming.
strontton (L355p Peer)
|
Hoe heet een dik en log vrouwmens (machochel, machoechel, of iets anders) ? [ZND 38 (1942)]
III-1-1
|
33110 |
grof gedorst stro |
schoof:
[schoof] (L355p Peer)
|
Het stro dat overblijft na het voordorsen. Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma. De benaming komt voor in enkele spreekwoorden over een schrale lente: als de zon op 2 februari, Maria Lichtmis, schijnt, moet de herder het grof gedorst stro bewaren, want hij zal zijn schapen moeten bijvoederen. Bij voorbeeld: in L 288: "Schijnt de zon met Lichtmis op de toren, scheper bewaar de oorden" of in L 294: "Lichtmis hel en klaor; sjieper bewaor dien oarte", of in L 322a en 330: "Sint Maria Leechmis de zon sjient op ''t altaor; sjeper neem dien horte waor." Zie voor de fonetische documenatie van het woord(deel) [schoof] het lemma ''garve'', ''gebonden schoof'' (4.6.4). [N 14, 16; JG 1a, 1b -gedeeltelijk-, 1d, 2c; monogr.]
I-4
|
33674 |
grond, aarde |
grond:
grōnt (L355p Peer)
|
De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
20346 |
grootmoeder |
grootmoeder:
groe-etmoeder (L355p Peer),
grōētmōēder (L355p Peer),
cf. VD s.v. "IV. Moer"gemeenz.: moeder
grōētmôôr (L355p Peer),
grootmoene:
cf. WNT s.v. "moene
grōētmoen (L355p Peer),
grote moene:
groetemoen (L355p Peer),
cf. WNT s.v. "moene
groetemoen (L355p Peer),
peet:
pät (L355p Peer)
|
grootmoeder [ZND 35 (1941)] || grootmoeder (gemeenzaam/kindertaal) [ZND 35 (1941)]
III-2-2
|
25007 |
grootte |
grootte:
grīədə (L355p Peer)
|
grootte [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
20288 |
grootvader |
bon-papa:
bompapa (L355p Peer),
grootpa:
grōētpa (L355p Peer),
grootvader:
groe-etvader (L355p Peer, ...
L355p Peer),
grōētvaadər (L355p Peer),
grōētvaaiər (L355p Peer),
grōētvader (L355p Peer),
grote pa:
groe-ete pa (L355p Peer),
peter:
peeter (L355p Peer)
|
grootvader [ZND 35 (1941)] || grootvader (gemeenzaam/kindertaal) [ZND 35 (1941)]
III-2-2
|