e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

Gevonden: 3663
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
groente groenigheid: verzamelfiche, ook mat. van ZND 01 (a-m)  grienigheid (Peer), groenigheid (Peer), groenten: verzamelfiche, ook mat. van ZND 01 (a-m)  grienten (Peer), legumen: verzamelfiche, ook mat. van ZND 01 (a-m)  legumen (Peer), moes: verzamelfiche, ook mat. van ZND 01 (a-m)  moes (Peer) groenten [ZND 24 (1937)] III-2-3
groentevrouw groenselwijf: woord en stiel komen in de Kempen zelden voor  grinsəlwijf (Peer), groentevrouw: grientevrouw (Peer), groentewijf: grientenwijf (Peer) groentenvrouw [ZND 01u (1924)], [ZND 24 (1937)] III-3-1
grof dorsen baarslagen: bārslāgǝ (Peer) Het grof dorsen of voordorsen bestaat erin dat men het mooiste graan, zonder de schoof te ontbinden, met de hand uitslaat. Dit doet men ofwel tegen een ladder (L 214, 244c, 247, Q 121c; de opgaven zelf ontbreken), of ton (L 270; id.), of tegen de afsluiting tussen dorsvloer en schuurvak, of zonder meer op de dorsvloer (L 387; id.) ofwel door lichtjes met de vlegel, die dan niet te hoog wordt opgeheven, alleen op de kop van de schoven, op de aren dus, te slaan. Soms is er sprake van een apart voor dit doel gemaakte constructie; zie het lemma ''geselblok'' (6.1.7). Wanneer men de schoven goed kan uitslaan, zodat er geen graankorrels in de aren blijven zitten, wordt het grof of voorgedorste stro als dekstro gebruikt. Als er nog korrels in de aren zitten, gebruikt men deze als varkens- of schapevoer (het wordt klapstro genoemd in L 290) of moet men ze nog met de vlegel nadorsen (fǭt˱Jr˱ geeft men hiervoor op in Q 196 en 196a). Het voorgedorste graan doet dienst als zaaigraan. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [dorsen] zie men het lemma ''dorsen'' (6.1.1).' [N 14, 15a en 15b; JG 1a, 1b, 1d, 2c; monogr.] I-4
grof gebouwd grof gebouwd: NB: Sommige minsen heumen alliejen groof haan of groof viet, meh veer de rest zijn ze normaal gebouwd.  groof gebouwd (Peer), zwaar en struis: zwoar en straus (Peer) Grof gebouwd: groot, zwaar (struis, grof, zwaar). [N 106 (2001)] III-1-1
grof gebouwde vrouw dikke matant (<fr.): dikke metant (Peer), machochel: machochel (Peer, ... ), mekpaard: [sic]  mékpè-erd (Peer), strontton: Vulgaire benaming.  strontton (Peer) Hoe heet een dik en log vrouwmens (machochel, machoechel, of iets anders) ? [ZND 38 (1942)] III-1-1
grof gedorst stro schoof: [schoof] (Peer) Het stro dat overblijft na het voordorsen. Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma. De benaming komt voor in enkele spreekwoorden over een schrale lente: als de zon op 2 februari, Maria Lichtmis, schijnt, moet de herder het grof gedorst stro bewaren, want hij zal zijn schapen moeten bijvoederen. Bij voorbeeld: in L 288: "Schijnt de zon met Lichtmis op de toren, scheper bewaar de oorden" of in L 294: "Lichtmis hel en klaor; sjieper bewaor dien oarte", of in L 322a en 330: "Sint Maria Leechmis de zon sjient op ''t altaor; sjeper neem dien horte waor." Zie voor de fonetische documenatie van het woord(deel) [schoof] het lemma ''garve'', ''gebonden schoof'' (4.6.4). [N 14, 16; JG 1a, 1b -gedeeltelijk-, 1d, 2c; monogr.] I-4
grond, aarde grond: grōnt (Peer) De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.] I-8
grootmoeder grootmoeder: groe-etmoeder (Peer), grōētmōēder (Peer), cf. VD s.v. "IV. Moer"gemeenz.: moeder  grōētmôôr (Peer), grootmoene: cf. WNT s.v. "moene  grōētmoen (Peer), grote moene: groetemoen (Peer), cf. WNT s.v. "moene  groetemoen (Peer), peet: pät (Peer) grootmoeder [ZND 35 (1941)] || grootmoeder (gemeenzaam/kindertaal) [ZND 35 (1941)] III-2-2
grootte grootte: grīədə (Peer) grootte [ZND 01 (1922)] III-4-4
grootvader bon-papa: bompapa (Peer), grootpa: grōētpa (Peer), grootvader: groe-etvader (Peer, ... ), grōētvaadər (Peer), grōētvaaiər (Peer), grōētvader (Peer), grote pa: groe-ete pa (Peer), peter: peeter (Peer) grootvader [ZND 35 (1941)] || grootvader (gemeenzaam/kindertaal) [ZND 35 (1941)] III-2-2