31803 |
houtsplinter |
splinter:
splentǝr (L355p Peer)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|
24329 |
houtworm |
houtworm:
haatwèrm (L355p Peer),
houtwormpje:
ha:twɛrmkə (L355p Peer),
memel:
memel (L355p Peer),
molm:
olm (L355p Peer),
worm:
wèrm (L355p Peer)
|
houtworm [Lk 01 (1953)] || houtworm, memel [ZND 38 (1942)]
III-4-2
|
18962 |
huichelaar |
schijnheilige:
des’n scheinheilige (L355p Peer),
deͅ is ’n schijnheilige (L355p Peer),
onveranderd
da’s ne schijnheilige (L355p Peer),
schone heilige:
schertsend
des’n schoenen heilige (L355p Peer)
|
huichelaar (schijnheilige, enz.) [ZND 24 (1937)]
III-1-4
|
17565 |
huid |
vel:
vɛl (L355p Peer),
(mv)
vɛlǝn (L355p Peer)
|
[L 29, 44]
I-11
|
18049 |
huidschilfers |
schilfertjes:
B.v. schelferkes das dah wat in oehr kliehjer blijft hangen en in oewehr kasen [kousen].
schelferkes (L355p Peer)
|
Schilfers op de huid (pellen, schillen, schubben). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
18044 |
huiduitslag |
pukkeltjes:
pikkelkes op de huid (L355p Peer)
|
Huiduitslag: plaatselijke verandering van de huid in de vorm van vlekken, pukkeltjes, etc. (uitslag, pukkels, broebels). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
34618 |
huif van de huifkar |
huif:
hǫu̯f (L355p Peer)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|
18647 |
huifkar |
huifkar:
hǫu̯fkar (L355p Peer)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
17689 |
huig |
huig:
B.v. Bij keelpijn is de huig inne keelh gezwollen.
huig (L355p Peer)
|
Huig: het kegelvormig uitsteeksel van het weke gehemelte aan de ingang van de keel; het lelletje in de keel (huig, huik, lel(ke), ziel). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
19097 |
huilen (van droefheid) |
janken:
hij jankde van droefheid (L355p Peer),
jankte (L355p Peer, ...
L355p Peer),
schreeuwen:
schriefde (L355p Peer)
|
Hij huilde (weende, schreide) van droefheid [ZND 44 (1946)]
III-1-4
|