18000 |
kippenvel |
hennenvel:
B.v. hinnevel konde krijgen van schrik (ooch vanne kaa).
hinnevel (L355p Peer)
|
Kippenvel (kippenvel, hoenderhuid, kiekenvel, hennenpokken). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
22324 |
kiskassen |
ketsen:
ketsen (L355p Peer),
schuifelen:
shiefele = met platte steentjes over het wateroppervlak gooien, zodat ze botsen
shiefele (L355p Peer),
sterren gooien:
sterren gooien (L355p Peer)
|
Hoe heet: met een plat steentje over het water werpen zodat het weer opspringt? [ZND 27 (1938)] || Wetenswaardigheden. [SND (2006)]
III-3-2
|
24858 |
klaproos |
klaproos:
klaprōēs (L355p Peer),
klaprūs (L355p Peer),
-
klaproos (L355p Peer),
korenbloem:
kôrəblum (L355p Peer),
kōǝrǝblum (L355p Peer),
rode korenbloem:
-
roode korenbloem (L355p Peer),
slaapkop:
slōͅpkoͅp (L355p Peer),
slø̜pkøp (L355p Peer),
slǭpkǫp (L355p Peer),
#NAME?
slaapkop (L355p Peer)
|
klaproos [ZND 01 (1922)] || Papaver rhoeas L. Een tot 60 cm hoge, behaarde plant. De uit vier losse kroonbladeren bestaande bloem is vuurrood en aan de voet vaak zwart gevlekt. De zaaddoos is kaal, bijna eivormig, met donkere stempels in een radvormig figuur. De klaproos komt voor in en bij korenvelden op zwaardere grondsoorten, langs wegen, dijken en op ruigten en bloeit van mei tot juli. Bij de benamingen treedt wel verwarring op met de veel grotere en hogere (60 tot 120 cm) slaapbol (Papaver somniferum L.), die tot hetzelfde geslacht behoort. Dit geldt vooral voor de typen met maan-, slaap-, heul- en olie-. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [A 13, 13; L 1, a-m; L 1u, 125; L 15, 9; S 18; monogr.]
I-5, III-4-3
|
26301 |
klauw |
klauw:
klǫw (L355p Peer)
|
Het onderste klauwvormige gedeelte van het staakijzer dat in het middendeel van de rijn grijpt. De klauw is in functie vergelijkbaar met de kop van het staakijzer in watermolens. Zie ook afb. 61. [N O, 14l; N O, 15e; A 42A, 16; Sche 44; N D, 17]
II-3
|
33256 |
klaver, algemeen |
klaver:
klā.vǝr (L355p Peer),
klē̜.vǝr (L355p Peer)
|
De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.]
I-5
|
33262 |
klaverschoof |
hoopje:
hipkǝ (L355p Peer)
|
Gemaaide klaver wordt, zoals gras, gedroogd voordat het wordt opgeslagen voor de winter. Zie voor het hooien aflevering I.3. Uitdrukkelijk wordt vermeld dat men de gemaaide klaver niet bindt in L 164, 268 (soms), 270, 289, 289a, 290, 325. Vergelijk ook de behandeling van de graanschoof in aflevering I.4. [N 15, 18g]
I-5
|
18171 |
kledij, kleren |
kleren:
klier (L355p Peer)
|
Kent ge een verzamelwoord voor "de kleren"(kleerage, of een ander woord). [ZND 36 (1941)]
III-1-3
|
18285 |
kleerborstel |
kleerborstel:
ienen borstel (klier borstel) (L355p Peer),
ine klierborstel (L355p Peer),
ie is lang, gevolgd van e klank
klierborstel (L355p Peer)
|
een borstel (om kleren te borstelen) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
19677 |
kleerkast |
kleerkast:
klīrkas (L355p Peer)
|
kleerkast [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
19631 |
kleerkist, kleerkoffer |
kist:
kest (L355p Peer)
|
Een houten koffer om (kleeren in te bewaren). [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|