33606 |
komkommer |
komkommer:
komkommer (L355p Peer)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
20005 |
konijn |
konijn:
kneͅi.n (L355p Peer),
knij:n (L355p Peer),
kəneͅi.n (L355p Peer),
ook ondergebracht mat. van ZND01, u-130
kənijn (L355p Peer),
pl.
kəneͅin (L355p Peer)
|
konijn [ZND 01 (1922)], [ZND 42 (1943)] || konijn(tje) [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
21266 |
koning |
koning:
kening (L355p Peer),
ko.niŋ (L355p Peer),
kēneŋ (L355p Peer)
|
De zware staande as die bij de Hollandse molen de drijfkracht van de roeden overbrengt vanaf het aswiel via wieg of bovenbonkelaar en spoorwiel naar de rondsels van de staakijzers. Zie ook afb. 64.23. [N O, 50d; Sche 40; monogr.; A 42A, 14] || koning [RND], [ZND 28 (1938)]
II-3, III-3-1
|
22518 |
koning en vrouw van een kleur in een hand |
bruid:
de bruid (L355p Peer),
grote bruid:
heer en dame = groote bruid
groote bruid (L355p Peer),
heer en vrouw:
ich hem den hiër en de vree van harte bei-ien (L355p Peer)
|
Ik heb den heer en de vrouw van harten samen (bij het kaartspel). [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|
22812 |
koning in het kaartspel |
heer:
hier (L355p Peer),
hièr (L355p Peer),
hiër (L355p Peer)
|
Koning: Hoe heet schoppen heer of schoppen koning (in een kaartspel)? [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
28400 |
koningin |
moeder:
moj.ǝr (L355p Peer)
|
Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.]
II-6
|
23714 |
koningin des hemels |
angelusgebed:
angelusgebed (L355p Peer)
|
Het "Koningin des hemels"of "Regina caeli", het Angelus-gebed in de Paastijd. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19416 |
kookkachel, fornuis |
cuisinière (fr.):
cuisinière (L355p Peer),
kwisinjēͅrə (L355p Peer)
|
de vierkante kookkachel, met twee of vier ovens van voren [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
19526 |
kookpot |
kasserol:
vr. om te koken
kə⁄stoͅl (L355p Peer),
pappot:
ook: pàp#t
pappoͅt (L355p Peer)
|
pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33546 |
kool, algemeen: een krop kool |
kabotskool:
keboutskiel (L355p Peer)
|
krop kool, volwassen koolplant [Goossens 2c (1963)]
I-7
|