19231 |
kouwe drukte |
veel beslag:
veel beslaag (L355p Peer)
|
veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
18205 |
kraag |
kraag:
kraag (L355p Peer)
|
kraag [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|
34491 |
kraaien, gezegd van de haan |
kraaien:
krē̜n (L355p Peer)
|
[N 19, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
17562 |
kraakbeen |
knoers/knors:
knors (L355p Peer)
|
kraakbeen (zacht been; Fr. cartillage) [ZND 01u (1924)]
III-1-1
|
22858 |
kraaltjes |
kraaltjes:
krö.ləkəs (L355p Peer)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
32621 |
kraan van de metalen gierton |
kraan:
krān (L355p Peer)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|
24196 |
kraanvogel |
kroenekraan:
kruənəkrānən (L355p Peer),
krūnəkrān (L355p Peer)
|
kraanvogel [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
17918 |
krabben |
krabben:
oppe kop krabben (L355p Peer)
|
Zijn hoofd krabben tegen de jeuk (dabben, kretsen, kratsen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
23718 |
kralen van de rozenkrans |
kralen:
kroalen van de roeezekrans (L355p Peer)
|
De kralen van de rozenkrans [de kralle, krelkes, kraole, kräölkes?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21340 |
kramer |
voddenkramer:
verzamelaar van vodden
voddekrèmer (L355p Peer)
|
Kramer. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|