e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kruidwis kruidenbos: kruijebos (Peer), onze-lieve-vrouwekruid: het gebruikte kruid wordt olv kruid geheeten. De nederlandsche naam is mij onbekend  olv kruid (Peer) De bos kruiden die op 15 augustus gewijd werd, de kruidwis [krüdwis, kroetwusj]. [N 96C (1989)] || Welke kruiden doet (deed) men in die kruidwis? [ZND 17 (1935)] III-3-2
kruidwis wijden kruidwijding: kroutwijing (Peer), {ja}: ja  / (Peer) Bestaat (bestond?) het gebruik op die dag een kruidwis te wijden? [ZND 17 (1935)] || De wijding van de kruiden op 15 augustus [der kroetwusj zeëne]. [N 96C (1989)] III-3-2
kruien kruien: krø̜jǝn (Peer), krǫu̯ǝn (Peer), wegdoen: wɛx˱duǝn (Peer) De molen of molenkap draaien met als doel de wiekenas in de windrichting te plaatsen. [N O, 30i; N O, 30k; A 42A, 56; monogr.] || Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.] I-13, II-3
kruik kruik: krouk (Peer) kruik [ZND 29 (1938)] III-2-1
kruiketting, kruitouw kruiketting: krø̜jkęteŋ (Peer) De op de kruias bevestigde ketting waarmee de molen of de molenkap wordt verplaatst. In l 289 en l 377 gebruikte men daartoe geen ketting maar een touw, in l 316 een kabel. [N O, 30b; N O, 30c; N O, 30d; A 42A, 57; monogr.] II-3
kruim mik: bij wit brood  mik (Peer) kruim [ZND 29 (1938)] III-2-3
kruimel broodbrokkel: broe-ed brokkel (Peer), greumel: grimmel v.h. broe-ed (Peer), kruimen brood: kreime broèd (Peer) kruimel brood [ZND 36 (1941)] III-2-3
kruipalen kruipalen: krø̜jpālǝn (Peer) De rondom de molen in de grond geplaatste, korte houten, stenen of ijzeren palen, waaraan de kruikettingen of kruitouwen worden vastgemaakt. [N O, 30e; A 42A, 59; monogr.] II-3
kruis kruis: krē̜i̯s (Peer), kręi̯.s (Peer), enkelvoud ei lang  ’n kreis, twie kreis (Peer), mik: dikke} mik (Peer) Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || Deel van het lichaam waar de bovenbenen samenkomen (mik). [N 109 (2001)] || Een kruis, twee kruisen. [ZND 29 (1938)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14] I-11, I-9, III-1-1, III-3-3
kruisarmen armen: ɛrǝmǝ (Peer) De vier gekruiste balken in het midden van het aswiel. Zij zijn zodanig samengevoegd dat in het midden een vierkante opening gevormd wordt waarin de molenas bevestigd kan worden. Vgl. afb. 49 en 50. Zie ook de lemmata ɛarmenɛ en ɛkruisarmen van het spoorwielɛ. Het betreft daar onderdelen van respectievelijk de watermolen en de rosmolen.' [N O, 11d; A 42A, 9; N O, 11e] II-3