24925 |
laag grond |
laag:
leug (L355p Peer)
|
laag (znw.) [ZND 29 (1938)]
III-4-4
|
33081 |
laag schoven op de wagen |
laag:
lő̜̄x (L355p Peer)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
33659 |
laaggelegen weidegrond |
lage weigrond:
lēgǝ wē̜gront (L355p Peer)
|
Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
33699 |
laagte in het landschap |
laagte:
lēxtǝ (L355p Peer),
zonk:
zō.nk (L355p Peer)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
18215 |
laars (alg.) |
bot:
bot (L355p Peer),
botten (L355p Peer),
-> e paar botten. Men plaatst er gewoonlijk voor: de stof waaruit ze gevormd zijn: leer of caoutchoue.
botten (L355p Peer),
hoge schoen:
hoege schoen (L355p Peer),
schoen:
-> e paar schoe.n.
schōēn (L355p Peer)
|
Laars, een paar laarzen [ZND 37 (1941)] || Laars, een paar laarzen (hoge laars met schoen eraan vast) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
23658 |
laatste evangelie |
t letste evangjillióm?].:
leste evangelie (L355p Peer)
|
Het laatste evangelie, het beginmstuk van het evangelie volgens Johannes, dat gelezen werd na de zegen [t lèste evangillie [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23506 |
laatste mis |
laatste mis:
leste mes (L355p Peer)
|
De laatste, vaak korte mis op zondag, de laatste gelegenheid om de mis te horen [snapmèske, gawkletske?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34581 |
ladderboom |
leerboom:
līǝrbuǝm (L355p Peer),
(mv)
līǝrbīǝm (L355p Peer)
|
Elk van de twee balken van een zijladder waartussen zich de sporten bevinden. [JG 1a; JG 1b]
I-13
|
19668 |
lade |
lade:
lāi (L355p Peer, ...
L355p Peer,
L355p Peer,
L355p Peer),
lade van de tafel:
lāi van də tøくəl (L355p Peer),
lade van een tafel:
lāi van n tafəl (L355p Peer),
tafellade:
tōͅfəllāi̯ (L355p Peer)
|
een tafellade (Noordnederl. \'tafella\') [ZND 03 (1923)] || lade van een tafel [ZND 37 (1941)], [ZND 39 (1942)]
III-2-1
|
27367 |
laden |
laden:
lāi̯.ǝn (L355p Peer)
|
De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18]
I-10
|