e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lastig (werken) lastig: ook materiaal znd 30, 02  lestig (Peer) lastig [ZND 01 (1922)] III-1-4
laten laten: l"tən (Peer), leüten (Peer), lo-eten (Peer), loaiten (Peer), lōͅte (Peer) laten [ZND 25 (1937)], [ZND 46 (1946)], [ZND m] III-1-2
laten wijden wijden: wijjen (Peer, ... ), zegenen: zegenen (Peer, ... ) Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)] III-3-3
lauw lauw: la water (Peer), leu water (Peer) Lauw. Lauw water [ZND 37 (1941)] III-4-4
leeftijd, ouderdom ouderdom: aardoom (Peer), aaërdom (Peer) ouderdom [ZND 05 (1924)] || ouderdom; op zijn ouderdom [ZND 40 (1942)] III-2-2
leeg, niets bevattend leeg: leeg (Peer, ... ) Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)] III-4-4
leegloper leegloper: ook materiaal znd 30, 4  leegloeper (Peer) leegloper [ZND 01 (1922)] III-1-4
leerrede tekstverklarende preek: tekstverkloarende preek (Peer) Een leerrede, een tekstverklarende preek, homilie. [N 96B (1989)] III-3-3
leest leest: lę̄st (Peer) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: ene lieuw (Peer), ene liihe(w) (Peer), ’ne līēw (Peer) leeuw [GTRP (1980-1995)] || Leeuw. [Willems (1885)], [ZND 30 (1939)] III-3-2