e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
meerstemmige mis meerstemmige mis: mieerstemmige mes (Peer) Een meerstemmige mis, muziekmis. [N 96B (1989)] III-3-3
meester meester: he held veel van Pa en Moen, van nonk en tante van miester en geboer, van de timmerman (Peer), hè hilt veel van pa en ma, van vajer en moîjer, van nonk en tant, van mîester en boerman, vannen timmerman (Peer), hè houdt veel van Pa en moen van nonk en tante, van miester en geboer, van de schrijnwerreker (Peer), mi.əstər (Peer) (school)meester [RND] || Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)] III-3-1
meeuw algemeen meeuw: mīēw (Peer) meeuw [Willems (1885)] III-4-1
meid, dienstmeid meid: mɛi̯t (Peer) Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.] I-6
meidoorn haagdoorn: zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd  haagdoren (Peer), rode haagdoorn: zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd  rooi haagdorens (Peer), tuin: zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd  taun (Peer) haag- of meidoorn, met rode bloemen [ZND 24 (1937)] || haag- of meidoorn, met witte bloemen [ZND 24 (1937)] III-4-3
meikever boekweitkever: ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005; klein  boͅ-ogikēͅvər (Peer), eikenmulder: eikemolder (Peer), ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;  ēkəmoͅlər (Peer), ēͅkemólder (Peer), preker: ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;  prēker (Peer) meikever [ZND 01 (1922)] III-4-2
meisje maagd: mèchte (Peer), mèchten (Peer) meisje [ZND 11 (1925)] III-2-2
meisjeshemd hemd: heem (Peer) Meisjesondergoed, meisjeshemd [N 114 (2002)] III-1-3
meisjesondergoed broek: broek (Peer) Meisjesondergoed, meisjeshemd [N 114 (2002)] III-1-3
mekkeren bleeën: blē̜n (Peer) Geluid voortbrengen, gezegd van de geit. [N 19, 76b; monogr.] I-12