33778 |
melkgebit |
veulenstand:
vē.lǝsta.nt (L355p Peer)
|
Tot twee en een half à drie jaar hebben de paarden een melkgebit of veulenstanden. De twee middelste snijtanden komen door in de eerste levensweek van het veulen (soms zijn ze bij de geboorte al aanwezig), binnen een maand of zes weken gevolgd door de snijtanden ernaast. De twee laatste snijtanden volgen tussen de zes en negen maanden, waarna het melkgebit compleet is. De veulenstanden zijn wit van kleur in tegenstelling tot het wat gelige vast gebit en lopen naar de basis toe in een punt uit. [JG 1a, 1b; N 8, 18a]
I-9
|
34346 |
melkgift van de zeug |
zok:
˲sōk (L355p Peer)
|
[N 19, 20]
I-12
|
19514 |
melkkannetje |
melkpot:
mɛləkpoͅt (L355p Peer)
|
melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34568 |
melkkar |
melkkar:
męlǝkkē̜r (L355p Peer)
|
Kar om melkbussen van meerdere boeren van en naar de fabriek te brengen. Het was meestal een lange kar met een groot bodemoppervlak en lage zij-, voor- en achterplanken. [N 17, 15; N G 51; monogr.]
I-13
|
34129 |
melkkoe |
melkkoe:
męlǝkǫu̯ (L355p Peer)
|
Koe die geschikt is voor melkproductie. [N 3A, 148]
I-11
|
17624 |
melktanden |
melktanden:
melktaan (L355p Peer),
melktandjes:
melktentes (L355p Peer),
tandjes-0:
NB melktanden: melkta:n.
teͅnkəs (L355p Peer)
|
kinderwoord voor tanden [ZND 07 (1924)] || Melktanden (zuigtanden, memmentanden, bijtertjes) [N 109 (2001)]
III-1-1
|
19930 |
melkzeef |
melkzij:
mɛlkzęi̯ (L355p Peer),
zij:
zę.i̯ (L355p Peer)
|
Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.]
I-11
|
24212 |
merel |
zwartmelder:
zwartmeèlder (L355p Peer),
zwartmēͅldər (L355p Peer),
zwartmèlder (L355p Peer),
zwartmelver:
zwartmellever (L355p Peer),
zwartmèllever (L355p Peer),
zwartmerel:
zwartmerel (L355p Peer),
zwartmēͅlər (L355p Peer, ...
L355p Peer),
zwartmèeler (L355p Peer)
|
merel [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)]
III-4-1
|
17563 |
merg |
merg:
merch (L355p Peer),
mè:rg (L355p Peer)
|
het merg (in de beenderen) [ZND 31 (1939)]
III-1-1
|
33754 |
merrie |
meer:
mēr (L355p Peer)
|
Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.]
I-9
|