26211 |
met alleen de toppen ontbloot |
op koordje:
ǫp kørtjǝ (L355p Peer)
|
Gezegd van een molen wanneer deze draait met zeilen die aan de toppen opgerold zijn. Zie ook afb. 44C. [N O, 7g; A 42A, 74; A 42A, add.]
II-3
|
23632 |
met de collecteschaal rondgaan |
met de schaal rondgaan:
met de schaal rondgoan (L355p Peer)
|
Collecteren met de open schaal, met de schaal rondgaan. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34453 |
met de horens stoten, gezegd van de bok |
boksen:
boksǝ (L355p Peer),
stoten:
stūtǝ (L355p Peer)
|
[N 19, 75]
I-12
|
34625 |
met de kar achteruit rijden |
hup terugzetten:
hęp tryk˲zętǝ (L355p Peer),
huppen:
hępǝ (L355p Peer)
|
Voor de voermansroep om het paard achteruit te doen gaan, zie wld I.10 onder het lemma achteruit. [N 17, 95 + 99]
I-13
|
17868 |
met de linkerhand |
met de linkse hand:
met de linksche hand (L355p Peer, ...
L355p Peer)
|
met de linkerhand [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
33176 |
met de schop poten, kuiltjes maken |
kuilen:
kǫűlǝ (L355p Peer)
|
Het poten met de hand, in tegenstelling tot het poten met de ploeg, bestaat eigenlijk uit drie handelingen: (a) het graven van een kuiltje met de schop ofwel het steken van een gat in de grond met de kruk; (b) het gooien van een pootaardappel in dat kuiltje; en (c) het weer dichtmaken van het gat. In de vragenlijst zijn de handelingen (a) en (b) apart afgevraagd; maar soms hebben de zegslieden toch met één algemene term geantwoord. Deze algemene termen voor poten staan achter in het lemma bijeen; voor de fonetische documentatie daarvan zij verwezen naar het lemma Poten. [N 12, 14 en 15; monogr.]
I-5
|
33999 |
met de zweep slaan of geluid geven |
djakken:
djakǝn (L355p Peer),
met de smak slaan:
męt ǝ smak slū.n (L355p Peer),
smakken:
smakǝn (L355p Peer
[(doen klinken)]
),
zwepen:
zwīpǝn (L355p Peer)
|
Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.]
I-10
|
22641 |
met een drijftol spelen |
poppernellen:
pipərnɛlə (L355p Peer)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
26214 |
met een kwart van het zeil |
op storm:
ǫp stø̜rǝm (L355p Peer)
|
Gezegd van een molen die draait met een kwart van het zeil bij. Zie ook afb. 44A. [N O, 7j; A 42A, add.; N O, 7h]
II-3
|
22760 |
met een priktol spelen |
doppen:
doͅbə (L355p Peer),
hazen:
Men draait de "smak"rond den dop, werpt hem over de schouders: t geen hiet den dop zetten in een rond op den grond getrokken: zoo hij nu nie uit de ronde draait, moet hij er uit gehaasd worden, t.t.z. de punten van de doppen worden zo scherp gevijld. Het hout met nageltjes en plaatjes beslagen en men werpt er op gelijk voor t gewoon zetten totdat hij er uit vliegt of splijt.
hāzen (L355p Peer)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)] || Welke bijzondere spelen doen de kinderen met de priktol? Beschrijf kort. [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|