24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
beetje:
bitske (L355p Peer),
eventjes:
effekes (L355p Peer)
|
even [ZND 34 (1940)]
III-4-4
|
23227 |
oksaal |
doksaal:
n schoen dekzeul (L355p Peer),
*slecht leesbaar
e schoen diksaal (L355p Peer),
hoogzaal:
e schoe-en hoe-egzaal (L355p Peer),
e schoen hoegsaol (L355p Peer),
e schoen hoegzaal (L355p Peer),
oksaal:
e schoein oksaal (L355p Peer),
oksaal (L355p Peer),
ə schūən əksōəl mät mən nouən äləgər (L355p Peer)
|
Een schoon (d)oksaal (waar het orgel zich bevindt in de kerk). [ZND 39 (1942)] || Een schoon oksaal met een nieuw orgel. [ZND 05 (1924)] || Het oksaal, de galerij boven het kerkportaal, waar het orgel staat en het zangkoor zingt [oksaal oksaol, koor, zangerskoor, zangzolder?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17636 |
oksel |
oksel:
B.v. onder den ehrem zit den oksel.
oksel (L355p Peer)
|
Oksel (oksel, onder de arm). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
20701 |
oliebol |
oliebol:
Syst. Frings
oliboͅl (L355p Peer)
|
Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slā.x[molen] (L355p Peer)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
17916 |
omarmen |
omarmen:
omarme doede as ge iemand lang nie mieje gezien had (L355p Peer)
|
Met gestrekte armen omvatten ((om)vademen, (om)spannen, omarmen, (om)pakken) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
23455 |
omgang van de toren |
omgang:
omgang (L355p Peer)
|
De omgang, de trans van de toren. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33745 |
omheinen |
afmaken:
āfmākǝ (L355p Peer),
āvmākǝ (L355p Peer),
afsluiten:
afslou̯tǝn (L355p Peer),
afspannen:
afspannen (L355p Peer)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
19711 |
omheining |
afsluiting:
āvslē̜i̯teŋ (L355p Peer),
tuin:
tø̜i̯n (L355p Peer)
|
De omheining in het algemeen. [N 14, 62; N 14, 67; S 11, 13; L 19B, 5a; A 25, 5; RND 8, 20; Gwn 16, 11; monogr.]
I-8
|