e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oorlel oorlel: B.v. Het afhangend lepke ane oerschelp is de oerlel.  oerlel (Peer) Oorlel: afhangend lapje aan de oorschelp ((oor)lel, (oor)lelletje) [N 106 (2001)] III-1-1
oorring oorbel: ’n paar oerbellen (Peer), Oërbellen van goud of zilver.  oewehrbellen (Peer), oërbellen (Peer) een paar oorringen [ZND 40 (1942)] || Oorring. Zilveren of gouden ring die in elk van beide oren gedragen wordt [oorbel, bel, slinger] [N 114 (2002)] III-1-3
oorworm oorworm: fon. var. van "oorworm"niet overgenomen  oorworm (Peer) oorworm [ZND 34 (1940)] III-4-2
op bedevaart gaan bedevaart gaan: vè geun bèverd (Peer), ee van geen uitgesproken gelijk in oevre, dus twee gewoon e naast elkaar  we geen bèvert (Peer), een bedevaart doen: ve goên in bèvert dōēhn (Peer), op bedevaart gaan: op bejevèrt goan (Peer) Een bedevaart doen, op bedevaart gaan [beewegen, beevaarden, bèèverte]. [N 96C (1989)] || We gaan een bedevaart doen. [ZND 21 (1936)] III-3-3
op de markt verkopen naar de markt gaan: ps. omgespeld volgens Frings.  meͅ(t) xudərə nøͅ də meͅrət xøͅn (Peer) verkopen, goederen op de markt gaan ~ [N 21 (1963)] III-3-1
op de schouder zitten pokkelen: poakelt mig ins op oehre rig (Peer) Op de rug zitten (poekelen, op de poekel/kraomejak zitten). [N 109 (2001)] III-1-2
op de tenen lopen op de tenen lopen: oppe tiehjène loewehpen (Peer) Op zijn tenen lopen (trippelen). [N 109 (2001)] III-1-2
op een hoop gooien op een hoop schudden: ǫp nǝn huǝp sxydǝn (Peer) Het uitstorten van de aardappelen in de kuil. [N 12, 29; monogr.] I-5
op een sukkeldrafje lopen op een sukkeldrafje lopen: B.v. ig dink as ge op eh sukkeldrafke loehwept dat ge doehwetmieg moet zijn.  op eh sukkeldrafke loewehpen (Peer) Op een sukkeldrafje lopen (op een drafje, met schokjes, schokken). [N 109 (2001)] III-1-2
op heukelingen zetten, zwelen heukelen: hēkǝlǝ (Peer), heukeltjes maken: hekǝlkǝs mākǝ (Peer), opheukelen: ǫphē.kǝlǝ (Peer) Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.] I-3